Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

461 - Wij wachten op de koning



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit adventslied van Sytze de Vries is ontstaan in de praktijk van de Oude Kerkgemeente in Amsterdam, volgens de auteur zelf ‘vanuit een weerzin tegen de zoete adventsliedjes, die alleen maar aftellen naar de geboorte van een kindje’ (bron: Commentaar bij Zingend Geloven 7). Het lied is in verschillende liedbundels te vinden: Amsterdamse Katernen deel 22 (blz. 14), Zingend Geloven 7 (2000, nr. 3), Tussentijds (2005, nr. 131), Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 129) en in de verzamelbundel van de liederen van Sytze de Vries, Jij mijn adem (2009, nr. 96).

Thematiek

Het lied is een kaarsenlied, te zingen bij het aansteken van de vier adventskaarsen. Op elke adventszondag worden alle vier coupletten gezongen.
Advent is ‘wachten op de koning’. Wij wachten niet alleen tot het kerst is en het koningskind in Betlehem geboren wordt, maar ook heeft wachten een eschatologische betekenis. Wij wachten op de wederkomst van de Vredevorst (Jesaja 9,5-6). Deze twee aspecten komen in dit lied naar voren, waarbij vooral de eschatologische verwachting heel sterk is door het herhaalde: ‘totdat Hij komt!’.
In de eerste strofe wordt verwezen naar de gelijkenis van de wijze meisjes uit Matteüs 25,1-13, die hun lampen brandend houden tot de bruidegom komt. In de tweede strofe wordt mooi beschreven hoe het licht groeit: vlam voor vlam, iedere week komt er iets meer licht. Dit licht ‘houdt de nacht gevangen’ – een opmerkelijke omschrijving die enigszins doet denken aan Johannes 1,5: ‘Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen’. De duisternis heeft het licht niet kunnen grijpen, het is omgekeerd: het licht houdt de nacht in zijn greep!
Het licht van de kaarsen geeft glans en vreugde en past daardoor in het bijzonder bij de derde adventszondag Gaudete: ‘Wees blij’. Wij wachten vrolijk zingend op de komst van de koning.
In de vierde strofe wordt gerefereerd aan de magiërs uit het oosten (Matteüs 2,2: ‘Wij hebben zijn ster zien opgaan’). De dichter benadrukt die verbinding: ‘De vierde strofe knipoogt naar het verhaal van de ándere wijzen, die de ster volgden’ (bron: idem). De afwijkende slotregel ‘wanneer Hij komt’ laat zien: Hij is al gekomen, maar wij wachten ook nog steeds op Hem. Wij leven als kerk in adventstijd: totdat Hij komt.

Vorm

Er is geen eindrijm, maar dat valt niet op door de herhaling van de laatste regels. Er is wel klankrijm (wachten-lampen-branden-gevangen-gezang) en alliteratie (vuur-vreugde, gloed-gezang).

Liturgische bruikbaarheid

Het lied wordt gezongen in de adventstijd bij het aansteken van de adventskaarsen. Dit kan in de zondagse eredienst, maar ook thuis als er een adventskrans is. Vanwege strofe 4 is het ook op kerstmorgen passend. Door de toegankelijke taal is het ook geschikt voor vieringen in woonzorg-instellingen of op scholen.

Auteur: Kees Baggerman


Melodie

‘Een heel klassiek, pretentieloos wijsje’ – zo karakteriseert Christiaan Winter zijn melodie, die hij schreef vanuit zijn functie als cantor van de Oude Kerkgemeente in Amsterdam. Maar een pretentieloos wijsje kan ook sterk zijn en het uithouden als deze steeds opnieuw, jaar in, jaar uit gedurende enkele zondagen gezongen wordt! De interne logica in de melodiestructuur draagt daaraan bij. Ook de onbevangenheid die de melodie oproept maakt deze sterk: een melodie geschikt voor kinderen, maar zeker geen kinderachtige melodie! Daarvoor heeft de melodische lijn voldoende profiel. En de volwassenen zingen natuurlijk mee, zo wordt hoorbaar dat kinderen en volwassenen tot één gemeente behoren.
De eerste en de derde regel zijn melodisch identiek met de dalende secundengang (d”-cis”-b’-a’) als hoofdmotief. De tweede regel is globaal de omkering daarvan: nu is de secundengang vanaf de d’ stijgend (d’-e’-fis’-g’[-a’]). De slotregel met hoofdzakelijk halve notenwaarden is niet meer dan een vanzelfsprekende afsluiting van de derde regel. De dalende kwart (a’-d’) waarmee regel 2 begint is een spiegeling van het openingsinterval van regel 1 en 3 (a’-d”).
In deze melodie in D-groot speelt de dominant (a’) de hoofdrol: elke regel begint met deze noot en halverwege komt de melodie op deze noot even tot rust.
De componist schreef drie begeleidingsvormen: een orgelzetting (zie de begeleidingsbundel), een zetting voor vierstemmig koor (zie de koorbundel) en een zetting voor de slotstrofe waarbij aan de melodie een descant is toegevoegd (idem). Zo krijgt die slotstrofe de stralende glans van de ster die is waargenomen (regel 2). Deze descantzetting is te horen in de opname op deze website.
In een rustig (wandel-)tempo komt deze melodie goed tot zijn recht (MM = 54 voor de halve noot).

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Kindercantorij van de Domkerk Utrecht o.l.v. Catrien Posthumus Meyjes; Willem Vogel, orgel