Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

617 - De Heer is waarlijk opgestaan


Surrexit Christus hodie Erstanden ist der heilig Christ

14e eeuw

Tekst

Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor deze website.

Dit lied, waarbij de tekst telkens door Halleluja’s wordt onderbroken, is een en al jubel over de opstanding van Christus. De tekst gaat terug op een geestelijk volkslied uit de veertiende of vijftiende eeuw, dat ten tijde van Martin Luther (1483-1546) zeer populair was in Duitsland. Het is een samensmelting van Christ ist erstanden (Liedboek 613) en een lied over de drie Maria’s, die op de paasmorgen naar het graf van de Heer gaan. Een Breslauer handschrift uit 1478 bevat een dergelijke samenvoeging in Duitse en Latijnse tekst. Het is aan te nemen, dat de Duitse en de Latijnse versie uit dezelfde tijd stammen. Misschien is de Duitse zelfs ouder, want het was in die tijd een mode om Duitse liederen in het Latijn te vertalen. Het lied onderging allerlei uitbreidingen en wijzigingen en verscheen in de tegenwoordige vorm in 1544 te Erfurt.

Dit lied leent er zich toe om door koor, of door koor en gemeente samen te worden gezongen. In het laatste geval zingt de gemeente de strofen 1, 2, 3, 18 en 19. Ontbreekt de medewerking van een koor, dan kunnen de genoemde strofen uiteraard ook – onder weglating van de overige – voor gemeentezang dienen. Een andere mogelijkheid – bijvoorbeeld reeds vóór het verschijnen van het Liedboek voor de kerken in Amersfoort toegepast – is dat kinderen dit lied zingende kunnen uitbeelden.

Auteur: Hans Hugo Rapparlié


Melodie

Herkomst

De melodie van Liedboek 617 is voor het eerst in druk verschenen in Ein New Gesengbuchlein, samengesteld voor de Böhmische Brüdergemeine (Hernhutters) in 1531 door Michael Weisse (1488-1534). Weisse verliet ±1518 zijn klooster in Breslau, vond onderdak bij de Boheemse Broeders, werd daar priester en bezocht Luther in Wittenberg. De melodie stond boven het paaslied ‘Gelobt sei Gott im höchsten Thron’:

Michael Weisse (samenst.): Ein New Gesengbuchlein. Behmen 1531, blz. D XI

De componist is onbekend. Volgens Evert Westra (zie zijn commentaar bij gezang 208 in het compendium bij het Liedboek voor de kerken, k. 520) vindt het gezang zijn oorsprong in een oude voorreformatorische anoniem gebleven bewerking van het geestelijke Latijnse volkslied ‘Surrexit Christus hodie’, dat later zijn bestaan voortzette in het lutherse ‘Erstanden ist der heilig Christ’ (Liedboek 617). Hij wijst op de driedelige maatindeling, die typerend is voor dit laatmiddeleeuwse melodietype.
De musicoloog Willy Senfl acht haar oorsprong van Tsjechische herkomst (W. Senfl: Brüdergesang. Hamburg 1957, blz. 10). Er is ook nog een oudere bron uit Krakau (1340) met de Latijnse tekst.

Analyse

Het hierboven geciteerde gezangboek van Weisse (1531) bewijst dat de melodie van dit lied al in 1531 met uitzondering van de laatste regel in haar huidige vorm bekend was. Met name deze laatste regel is in de loop der jaren aan variatie onderhevig geweest, zoals al blijkt in een uitgave uit 1544 van genoemde verzameling van Weisse:

Ein Gesangbuch der Brüder inn Behemen vnd Merherrn (Nürnberg 1544)

Het was misschien Valentin Triller (±1493-±1573), die de tekst van ‘Erstanden ist der heilig Christ’ aan deze melodie heeft gebonden, wellicht in zijn in 1555 in Breslau uitgegeven Schlesisch Singebüchlein. Volgens sommige musicologen vond de koppeling al plaats in 1544, namelijk in Ein Gesangbuch der Brüder in Behemen (Nürnberg). De definitieve melodische vormgeving is misschien van de hand van Melchior Vulpius (1560/1570-1615). Zie het door hem in 1609 uitgegeven Ein schön geistlich Gesangbuch. Het gaat hierbij dan vooral om het ritme van de voorlaatste en de melodie van de afsluitende regel.

Een modale analyse van dit lied toont haar laatmiddeleeuwse herkomst aan, uit de tijd dat de melodieopbouw niet meer uitging van de zestonige toonladder (van bijvoorbeeld het hexachord do tot la), maar van octotoniek, dus van de huidige klassieke toonladder, welke op het octaaf is geconstrueerd, compleet met de toenmalige afsluitende cadens. De tweede regel doorloopt dalend bijna volledig een majeurtoonladder. Daarmee distantieert dit lied zich van de vroegere gregoriaanse hymne. Deze melodie heeft geen metrische indeling, zoals de in deze bespreking geciteerde notenvoorbeelden laten zien. Zij steunt op een ternaire herhaalde ononderbroken cadans. De kleine deelstrepen in de melodie zijn geenszins als maatstreep bedoeld, maar enkel als steun bij het zingen en vragen dan ook bij het zingen geen nadruk op de ‘eerste tel’. Evert Westra suggereert terecht aan de dirigent ‘de brede tactus-major-slag te gebruiken (drie in één). Een noot-voor-noot-begeleiding is niet geschikt, hoogstens een steunakkoord bij de open noten.   

Uitvoering

Dit vrolijke lied nodigt uit tot enige creativiteit bij de uitvoering. Zo kan het eventueel onbegeleid worden gezongen. Het ligt voor de hand de beurtzang tussen de engel en Maria (vanaf de zevende strofe) door twee goed geschoolde cantorijleden te doen zingen, terwijl de strofen waarin ‘de vrouwen’ aan het woord komen (10, 14 en 16) worden vertolkt door cantorijleden of door alle vrouwen uit de gemeente. Aangezien de strofen alle tweedelig zijn (beurtzang?), met als tweede en vierde regel een soort tussenrefrein (‘halleluja, halleluja’), dient telkens na de eerste en derde regel van elke strofe niet gepauzeerd worden en na de tweede regel een korte adempauze in acht te worden genomen.

Auteur: Anton Vernooij


Media

Uitvoerenden: samenzang uit De Kandelaar Amersfoort o.l.v. Jannes Munneke; Harry van Wijk, orgel (strofen 1, 2, 3, 18, 19)