Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

661 - Ten hemel opgevaren is


Een eerste kennismaking

Het meest opvallende aan dit lied voor hemelvaartsdag is de melodie. De stijgende melodielijn in de eerste regel is wel een zeer directe uitbeelding van de tekst, niet alleen bij de woorden van de eerste strofe: ‘Ten hemel opgevaren is...’, maar in het bijzonder ook van de vijfde strofe: ‘Nu stijgt ons loflied op...’ De woorden gaan in oorsprong terug op een Latijnse hymne die rond 1600 door Bartholomäus Gesius (±1560-1613) in het Duits werd vertaald. Voor deze tekst schreef de componist Melchior Franck (±1573-1639) de eenvoudige maar opvallende melodie. Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995) maakte een Nederlandse vertaling op basis van de melodie van Franck. De tekst bezingt in alle eenvoud wat in het credo wordt aangegeven met: ‘opgevaren ten hemel, zittend aan de rechterhand van God...’, met daarbij alle nadruk op het laatste: het koningschap van Christus. Strofe 3 spreekt over de vervulling van psalmwoorden. Daarbij kunnen we denken aan Psalm 47,6, de psalm die vanouds als introïtuspsalm aan deze dag verbonden is, maar ook aan Psalm 68,19 en Psalm 110,1.
Zoals bij middeleeuwse hymnen gebruikelijk is, eindigt ook dit lied met een trinitarische doxologie, een lofzang op de drie-ene God.

Auteur: Pieter Endedijk


Gen Himmel aufgefahren ist / Coelos ascendit hodie

Jan Willem Schulte Nordholt
Melchior Franck

Tekst

Herkomst en verspreiding

Het lied ‘Ten hemel opgevaren is’ voert terug op een Latijnse hymne, waarvan de vroegste bron uit de vijftiende eeuw dateert: het handschrift Cantiones quaedam, quae pro ratione temporis tum in schola tum etiam in Ecclesia Creilsheimensi solent cantari van Bartholomaeus Monoetius uit 1465. Dit handschrift, dat afkomstig is uit het klooster te Crailsheim in de huidige Duitse deelstaat Baden-Württemberg, bevatte onder andere de hemelvaartshymne ‘Coelos ascendit hodie’. Het is niet bekend of de hymne van nog oudere datum is, laat staan dat we weten wie de auteur is.
In het handschrift stond ook een Duitse versie genoteerd (‘Christus ist heut zum Himmel gfahren, halleluja’). Deze vertaling is slechts in een paar Duitse liedboeken uit de zeventiende eeuw opgenomen.
In 1601 nam Bartho­lomäus Gesius de Latijnse hymne op in zijn bundel Geistliche Deutsche Lieder. D. Mart. Lutheri und anderer frommen Christen (Frankfurt an der Oder 1601). Hij gaf daarbij ook een Duitse versie:

Deze vertaling is in Duitstalige gebieden bekend en populair geworden. Zij werd niet alleen in protestestantse bundels opgenomen, maar ook in rooms-katholieke.
In de afgelopen vijftig jaar verscheen Gesius’ liedversie in het lutherse Evangelisches Kirchengesangbuch (1950, nr. 92) en het rooms-katholieke Gotteslob (editie 1975, nr. 230; editie 2013, nr. 781). Ook verscheen het lied in het Evangelisches Gesangbuch (1994, nr. 119) en het Gesangbuch der evangelisch-reformierten Kirchen der deutschsprachigen Schweiz (1998, nr. 491).
Het lied heeft in Nederland tot in de twintigste eeuw nauwelijks ingang gevonden. De rooms-katholieke priester-dichter Johannes Stalpart van der Wiele (1579-1630) nam in zijn Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi (Den Bosch 1628) naast de Latijnse tekst een Nederlandse vertaling op. Maar sindsdien duurde het tot 1932 voordat een nieuwe Nederlandse vertaling, geschreven door Everardus Egidius Gewin (1879-1961), verscheen in Blijde stemmen, de bundel van de Federatie van Christelijke Vereenigingen van en voor Vrouwen en Meisjes. Deze vertaling betrof de helft van het Latijnse lied en is niet bekend geworden.
Hetzelfde geldt voor de vertaling die in 1954 gemaakt werd voor het Gezangboek der Evangelisch-Lutherse Kerk (1955, nr. 79). Jan Willem Schulte Nordholt maakte een nieuwe vertaling die voor het eerst verscheen in de gereformeerde liedbundels Filippus Liederenboek (z.j., 1969, nr. 81) en 119 Gezangen (1965, nr. 46). Deze versie kwam terecht in het Liedboek voor de kerken (gezang 228) en daarna ook in diverse liedbundels van niet-protestantse denominaties: Zingt Jubilate (nr. 428), Gezangen voor liturgie (1984/1996, nr. 521), Laus Deo (blz. 912).

Vorm

Het lied bestaat uit twee versregels, bestaande uit vier jamben en met staand rijm. Aan beide regels is een ‘halleluja’ (trochee-metrum) toegevoegd.

Inhoud

De Latijnse tekst omvat zes strofen:

1. Coelos ascendit hodie, Alleluia,
Jesus Christus Rex Gloriae, Alleluia.

2. Sedet ad Patris dexteram, Alleluia,
Gubernat coelum et terram, Alleluia.

3. Iam finem habent omnia, Alleluia,
Patris Davidis carmina, Alleluia.

4. Iam Dominus cum Domino, Alleluia,
Sedet in Dei solio, Alleluia.

5. In hoc triumpho maximo, Alleluia,
Benedicamus Domino.

6. Laudetur Sancta Trinitas, Alleluia,
Deo dicamus gratias, Alleluia.

Zowel de oorspronkelijke Duitse vertaling van Gesius als de Nederlandse versie van Schulte Nordholt geven een vrij nauwgezette vertaling van de Latijnse tekst.
De eerste twee strofen verhalen dat Jezus Christus naar de hemel opgevaren is en aan de rechterhand van God zit. Daarbij wordt verwezen naar de geloofsbelijdenis van Nicea: Et ascendit in caelum: sedet ad dexteram Patris (‘opgevaren naar de hemel, zit aan de rechterhand van de Vader’).

In couplet 3 wordt bezongen dat de Christus’ hemelvaart de vervulling is van wat in de psalmen (Davidis carmina) al beschreven stond. Hierbij kan gedacht worden aan de Psalmen 47 (vers 6) en 68 (vers 19). Maar gezien het vierde couplet zal de dichter zeker ook aan Psalm 110 vers 1 gedacht hebben:

De HEER spreekt tot mijn heer:
‘Neem plaats aan mijn rechterhand,
ik maak van je vijanden
een bank voor je voeten.

In strofe 4 wordt namelijk aan deze psalmtekst gerefereerd, zoals in Gesius’ vertaling duidelijk tot uiting komt:

Nun sitzt beim Herren Davids Herr, Halleluja
wie zu ihm gesprochen hat der Herr, Halleluja.

In hedendaagse Duitstalige bundels is dit couplet niet opgenomen, maar Schulte Nordholt heeft het wél vertaald. In zijn versie is de verwijzing naar Psalm 110 echter minder duidelijk aanwezig, en wordt veel meer naar Psalm 132,11 verwezen:

De HEER heeft David trouw gezworen,
en zijn belofte neemt hij niet terug:
‘Een van je nazaten
laat ik je troon bestijgen.

Strofe 5 prijst de verhoogde Heer, terwijl de slotstrofe een trinitarische lofverheffing bevat. De Duitse tekst heeft in couplet 5 ‘Drum jauchzen wir mit großem Schalln’ (‘daarom juichen wij met groot geschal’). Deze zinsnede grijpt terug op Psalm 47,2, zoals meteen duidelijk wordt wanneer we dit psalmvers in de Luthervertaling ernaast leggen:

Frohlocket mit Händen, alle Völker,
und jauchzet Gott mit fröhlichem Schall!


Melodie

De hymne ‘Coelos ascendit hodie’ was in het handschrift uit 1465 voorzien van een melodie die Bartho­lomäus Gesius bewerkte en opnam in Geistliche Deutsche Lieder (1601):
Deze melodie werd tot in de negentiende eeuw in diverse liedbundels opgenomen, maar erg populair werd zij niet. Geliefd werd wel de nieuwe melodie die Melchior Franck componeerde bij Gesius’ ‘Gen Himmel aufgefahren ist’. De wijs werd voor het eerst gepubliceerd in Francks Rosetulum musicum, das ist, Neues musicalisches Rosengärtlein (Coburg 1628). Het betrof een bundel met meerstemmige liedbewerkingen, die verdeeld over diverse stemboekjes uitgegeven werd. [Op het stemboekje van de ‘Cantus’ stond het jaartal 1627 vermeld, op de overige boekjes het jaartal 1628. Vandaar dat in een aantal hedendaagse liedbundels 1627 als verschijningsjaar vermeld wordt.]

Analyse

De melodie bestaat uit een opwaartse (regel 1) en een neerwaartse (regel 2) beweging. De relatie in de eerste regel tussen de tekst (‘Ten hemel opgevaren is’) en de sterke stijgende melodielijn behoeft geen toelichting. De melodie begint op de lage dominant en de eerste drie noten fungeren als soort opmaat naar de tonicatoon g’. De melodieregel stijgt in secunden verder naar de hoge dominant d”. Deze dominanttoon wordt extra bevestigd door de leidtoon cis” en klinkt daardoor als een afsluiting. Maar verrassend genoeg stijgt de melodie meteen verder en komt boven de omvang van het octaaf uit. Daardoor krijgt het ‘halleluja’ een extatische lading. De melodie bevat nog een verrassing bij het ‘halleluja’: het driedelig ritme wijzigt daar abrupt in een tweedelig ritme (een zogeheten hemiool):
Bij dit ‘halleluja’ voert de melodie van de dominant weer terug naar de tonica, zoals blijkt uit de c” en uit de afsluiting op de terts boven de grondtoon.
Regel 2 is grotendeels een omkering van de eerste melodieregel: hij opent met drie kwartnoten die als opmaat fungeren naar de terts van de tonica. Daarna daalt de melodie verder richting de lage dominant d’. Deze dominanttoon wordt echter bereikt bij de inzet van het ‘halleluja’, waarbij we opnieuw een hemiool opmerken. De afsluitende werking van het tweede halleluja wordt versterkt doordat de melodie hier de grootste sprong maakt: d”-g”.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Kathedraalkoor Brugge o.l.v. Ignace Thevelein; Jos Bielen, orgel

Video: Liedboek 661 door zangers van de Dorpskerk Eelde; Vincent van Laar, orgel