Zoek een persoon

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} personen getoond

Geen personen gevonden

Adriaen Valerius


beeld in Veere door Mari Andriessen (1997-1979)

geboren: tussen 1570 en 1575 te Middelburg
overleden: 27 januari 1625 te Veere

Bijdrage aan het Liedboek

865      Komt nu met zang van zoete tonen (t)

Leven en werk

Levensloop

Adriaen Valerius stamt waarschijnlijk uit een Frans geslacht Valéry. Zijn vader François Valéry verkreeg in 1569 het poorterschap van Middelburg, ging als klerk werken bij de schutterij en werd vervolgens notaris. In 1592 kwam hij als gerechtelijk ambtenaar in dienst bij Pieter van Reigersbergh, de burgemeester van Veere. In deze markante havenstad zou zijn zoon Adriaen Valerius een belangrijke ingezetene worden. In 1598 werd hij door de Staten-Generaal benoemd tot controleur van de licenten en convooien, en in 1606 volgde zijn promotie tot ontvanger van de licent- en convooigelden. Daarmee betaalden scheepseigenaren de kosten van de handelsvergunningen en van de beveiliging van hun ‘in konvooi’ varende koopvaardijschepen door de marine tegen kaperijen op zee. In hetzelfde jaar 1606 volgde ook zijn benoeming tot opzichter over de vestingwerken van Veere, en kreeg hij toestemming van de Staten van Zeeland het ambt van notaris te gaan bekleden. In 1616 werd hij gekozen tot ‘schepen’ (te vergelijken met wethouder) en in 1617 tot ‘raad’ (benaming voor een lid van de stedelijke regering tijdens de Republiek).

In 1598 trouwde Valerius in Veere met Elisabeth Adriaens, dochter van de Veerse burgemeester Adriaen Bouwensz. Muynck. Van drie kinderen uit het huwelijk kennen we de namen: François (*1604), Catharina (*1610) en Margarita (*1613). Behalve deze drie kreeg het echtpaar nog enkele kinderen die vroegtijdig stierven. De moeder overleed in 1619. Valerius hertrouwde in 1621 met Christina Adriaensdr. Zij werd de moeder van Elisabeth (*1622) en Adriaen (*1624). Niet lang na de geboorte van het jongste zoontje overleed Valerius op 27 januari 1625. Het moet een plotselinge dood geweest zijn, want de functies van schepen en raad heeft hij tot zijn overlijden bekleed. Hij werd begraven in de imposante kerk van Veere.

Dichter en historieschrijver

In 1598 werd Valerius lid van de Veerse Camer van Rethorica ‘Missus Scholieren’ die als zinspreuk had ‘In reynder jonsten [= genegenheid] groeijende’. In de Rekenboeken van de Camer wordt Valerius bij de jaartallen 1617-1619 ‘overdeken’ genoemd, maar afgezien van deze bestuursfunctie zijn er weinig sporen van dichterlijke activiteit van hem bekend binnen het rederijkersgilde.
Wel ontstond er in de jaren 1620 in Zeeland een literaire opleving onder invloed van de uit Brouwershaven afkomstige Jacob Cats en van het Middelburgse kunst- en letterenhuis van de gebroeders Jan Pieters en Adriaen vande Venne. Bekend werd de verzamelbundel Zeeuwse nachtegael uit 1623, waarin één gedicht van Valerius is opgenomen, zijn debuut. Hij vertelt van een wandeling in de vroege ochtend van Veere naar Sandijk, waar de hof van Valerius lag. Onderweg ziet de dichter talloze vogelsoorten, niet alleen de nachtegaal, maar ook het coc-meeuwken, de leeuwerck (hooch verheven), ’t quicksteertjen, de pypperkens, het kan niet op. Het gedicht is een lofzang op de schepping en de Schepper, de 

Hemel-voocht, die daar gemaeckt heeft d’Hemels tenten,
De Sonne, Maan, en Sterr’, met al de firmamenten.

titelblad van ‘Neder-landtsche Gedenck-clanck’ (1626) met de canon ‘Neemt mij in der hand’

Dat Valerius in zijn leerjaren bij de rederijkerskamer zijn poëtische kwaliteiten heeft kunnen ontwikkelen, blijkt vooral uit het boek waaraan hij in de laatste jaren van zijn leven gewerkt heeft: Nederlandtsche Gedenck-clanck. Door zijn vroege dood in 1625 heeft hij de verschijning van zijn werk niet meer beleefd, maar zijn erfgenamen hebben er een voornaam boek van laten maken bij een drukker uit Haarlem, waar het in 1626 verscheen.

Valerius vertelt in dit boek de belangrijkste geschiedenissen uit de oorlog tegen Spanje tot het jaar 1625. Maar hoe mooi Valerius’ kroniek ook is opgesierd met allegorische prenten, literaire spreuken en citaten uit diverse talen, het is niet het belangrijkste onderdeel van het boek. Het verhaal is weinig meer dan een uittreksel van wat eerdere historieschrijvers over de vrijheidsstrijd hadden gepubliceerd, bijvoorbeeld Emanuel van Meteren, Willem Baudartius en diverse pamflettisten. Valerius’ beeldvorming is bovendien erg zwart-wit. De Nederlanders kenmerken zich door ‘koele bedachtsaemheyd, eenvoudige oprechtigheyd, voorsichtige beleydinge, ende getrouwe onderhoudinge’, maar de vijanden tonen ‘bedeckte, dobbel-sinnige, en schandelijck practijcken, cortelijck, veelderley snoode ende trou-loose mishandelingen.’

Dat Valerius en zijn boek desondanks beroemd zijn geworden, is vooral te danken aan de 76 ‘Liedekens’ die – mede dankzij de gekozen melodieën – als fonkelende sterren oplichten tussen het meestal droge proza van de kroniek. Slechts drie van die liederen zijn niet van Valerius’ hand, maar komen uit het oudere Geuzenliedboek. Rond de meeste zestiende-eeuwse geuzenliederen hangt de geur van de kruitdampen uit de vrijheidsoorlog, maar toen de zeventiende eeuw begon, waren de Noordelijke Nederlanden zo goed als heroverd op de Spanjaarden en volgde een tijd van herstel en voorspoed. De liederen van Valerius hebben daardoor meer het karakter van een vrome terugblik, waarbij dankbaar stilgestaan wordt bij Gods uitreddingen. Het woord Gedenck-clanck in de titel is trefzeker gekozen.

Receptie van Valerius’ Gedenck-clanck

Op de titelpagina van de Nederlantsche Gedenck-clanck uit 1626 werd vermeld: Met previlegie voor ses Iaren. Gedurende zes jaar mocht dus geen andere uitgever Valerius’ boek gaan drukken. Deze bepaling bleek al snel overbodig, want het boek werd slecht verkocht en raakte vergeten.
Het heeft meer dan twee eeuwen geduurd voordat het bijzondere karakter van Valerius’ liederen werd ingezien. In de tweede helft van de negentiende eeuw verschenen in liedbundels van de lutheranen en doopsgezinden enkele van zijn liederen. De Amsterdamse hoogleraar A.D. Loman gaf in 1871 een aantal van de Oud-Nederlandsche Liederen uit, en in 1914 bezorgde F.R. Coers een uitgave van de complete serie liederen. Het was de tijd waarin nationale liederen populair werden. De Nederlandse Protestantenbond nam in haar Vervolgbundel van de Godsdienstige Liederen (1921) in de rubriek ‘Vaderland’ twee liederen uit de Gedenck-clanck op: de beide strofen van ‘O Heer die daar des hemels tente spreidt’ (nr. 237) en twee van de vier strofen van ‘Wilt heden nu treden voor God, den Here’ (nr. 238). Van dit laatste lied verschenen in de negentiende eeuw vertalingen in Duitsland (‘Wir treten zum Beten vor Gott dem Gerechten’) en de Verenigde Staten (‘We gather together’, dikwijls gezongen op Thanksgiving Day).

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verhevigde de belangstelling voor het werk van Valerius, en verscheen onder meer de integrale uitgave van de Nederlandtsche Gedenck-clanck (1943), een herdruk naar de oorspronkelijke uitgaaf van 1626. Verder bezorgde K.Ph. Bernet Kempers in 1941een tweede druk van zijn uitgave van de liederen met een moderne melodie-notatie. In hetzelfde oorlogsjaar 1941 schreef Ida Gerhardt haar gedicht ‘Het carillon’, een hoogtepunt in de Nederlandse verzetspoëzie. Een beiaardier begon boven in de klokkentoren te spelen:

Valerius: – een statig zingen
waarin de zware klok bewoog,
doorstrooid van lichter sprankelingen,
‘Wij slaan het oog tot U omhoog.’

Dit spelen zong van het geschonden land, maar bracht toch ‘een vleug van licht’.

Kort voor de oorlog werden er enkele liederen van Valerius opgenomen in diverse bundels, onder andere die van Van Woensel Kooy, Johannes de Heer en ds. H. Hasper, bijvoorbeeld in diens Geestelijke Liederen uit den schat van de kerk der eeuwen (1935), en ten slotte in de ‘Hervormde Bundel’ (1938). In het latere Liedboek voor de kerken (1973) treffen we – buiten het Wilhelmus – zeven liederen van Valerius aan, waarvan hieronder de beginregels geplaatst zijn in de chronologische volgorde van de gebeurtenissen waarop de liedteksten betrekking hebben:

  1. ’Hoe groot, o Heer, en hoe vervaarlijk’ (gezang 417), lied op Alva’s komst in 1567;
  2. ‘Komt nu met zang van zoete tonen’(gezang 415), op de aansluiting van Vlissingen, Veere en Zierikzee bij de Opstand in 1572;
  3. ‘Here, kere van ons af’(gezang 418), klaaglied op de val van Haarlem in 1573;
  4. ‘O Heer die daar des hemels tente spreidt’ (gezang 412), danklied voor de hulp van Engeland in 1585 na de moord op Willem van Oranje in 1584;
  5. ‘Gelukkig is het land’ (gezang 416), op de militaire successen van prins Maurits in 1591;
  6. ‘Wilt heden nu treden voor God, den Here’ (gezang 414), danklied voor de overwinningen van Maurits in 1597;
  7. ‘De Heer in zijnen troon, zeer schoon’ (gezang 413), lied bij het jaar 1624, het laatste jaar dat Valerius behandelt in zijn Gedenck-clanck.

Van dit zevental is er slechts één lied herkozen voor het Liedboek, namelijk: ‘Komt nu met zang van zoete tonen’. Zie hierover het commentaar bij Liedboek 865.

Afnemende populariteit

Dat er van de liederen van Valerius in het Liedboek slechts één lied is overgebleven, roept de vraag op hoe deze minimalisering te verklaren is. Mogelijk vinden we dat de combinatie van liturgie en vaderland gaat schuren. In de tweede helft van de negentiende eeuw kregen diverse bundels een rubriek ‘Vaderland’, bijvoorbeeld de bundel Godsdienstige liederen van de Nederlandse Protestantenbond (1882). Daarin werd onbekommerd een ‘Nationaal loflied’ van de lutherse predikant J.A. Böhringer opgenomen met de slotregel ‘De heil’ge vaan omhoog’ evenals zijn lied ‘Op een nationalen feestdag’ met slotregel ‘Neêrland zal niet ondergaan’. De ‘Hervormde bundel’ (1938) kende eveneens nog een rubriek ‘Vaderland’, maar het Liedboek voor de kerken (1973) bracht deze liederen wat anoniemer onder bij ‘Andere liederen’, terwijl in het Liedboek (2013) het enig resterende lied van Valerius werd opgenomen in de rubriek ‘Leven - Bidden’. Het besef van veel christenen in Nederland deel uit te maken van een veelkleurige samenleving, zal eveneens het gebruik van vaderlandse liederen hebben teruggedrongen.

Auteur: Sybe Bakker

Bronnen

Adriaen Valerius, Nederlandtsche Gedenck-clanck, herdrukt naar de oorspronkelijke uitgaaf van 1626, ingeleid en voorzien van biografische, taalkundige, historische en musicologische aanteekeningen door P.J. Meertens, N.B. Tenhaeff en mevr. A. Komter-Kuipers. Amsterdam 1942.
De liederen uit Valerius’ Nederlandtsche Gedenck-Clanck verzorgd door K.Ph. Bernet Kempers met aanteekeningen van C.M. Lelij. Rotterdam 1941.