Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

158c - Gezegend de Heer, gezegend Israëls God


De lofzang van Zacharias


Tekst

Inleiding

De lofzang van Zacharias is de tweede lofzang die in het evangelie van Lucas klinkt. De evangelist opent zijn eerste twee hoofdstukken met minstens vier lofzangen: drie uit de mond van mensen, een uit de mond der engelen. Maria opent de serie (Lucas 1,46-55), Zacharias vervolgt (1,68-79), de engelen zijn kort van stof (2,14) en Simeon eindigt de reeks (2,29-32). De aardse lofzangen (bekend onder hun Latijnse openingswoorden Magnificat, Benedictus en Nunc Dimittis) zijn onderdeel geworden van het dagelijks kerkelijk getijdengebed. De hemelse, de engelenzang (het Gloria), later tot een groter geheel uitgebreid, klinkt doorgaans in de wekelijkse zondagsviering.

De dagelijkse lofzangen klinken vanouds op de sleutelmomenten van de dag, en vormen daarmee – naast de psalmen – het hart van de drie dagelijkse getijden: bij zonsopgang in de vroege morgen de lofzang van Zacharias in de lauden, bij zonsondergang, tegen het vallen van de avond, het canticum van Maria in de vespers, en bij het slapen gaan de lofzang van Simeon in het laatste getijde dat de gebedsdag compleet maakt: de completen.

Sytze de Vries heeft van elk van de drie cantica uit het Lucasevangelie een vertaling casu quo tekstbewerking gemaakt. ‘Gezegend de Heer, gezegend Israëls God’ werd voor het eerst gepubliceerd in de Amsterdamse Katernen 5 (1990) en daarna ook in deel 12 (1992); Zingend Geloven 6 (1998, nr. 80) en in Tussentijds (2005, nr. 69).

De tekst

Refrein

Lucas gebruikt twaalf verzen (1,68-79) voor dit lied dat uit de – weer geopende – mond van de priester Zacharias komt. De Vries vat deze samen in drie strofen van elk drie regels. Daarbij koos hij het eerste vers (1,68) als refrein: ‘Gezegend de Heer, gezegend Isrels God’, gevolgd door de motivering van de zegening van God: ‘want omgezien heeft Hij naar zijn volk’.

Strofe 1

In de originele bijbeltekst wordt in Lucas 1,68 ook nog gezegd dat God zijn volk heeft ‘verlost’. Deze notie van de verlossing wordt in de eerste strofe uitgewerkt. In regel 1 en 2 worden de profeten en Abraham bij elkaar genoemd. ‘Abraham, onze vader’ (Lucas 1,73) wordt tot het innige ‘Abraham zijn vriend’ (vergelijk Jesaja 41,8 en Jakobus 2,23; misschien speelt hier ook nog Psalm 105 strofe 3 in het Geneefse psalter mee). In de derde regel van deze eerste strofe worden het spreken tot de profeten en het zweren aan Abraham samengevat met: ‘zo een en al ontferming’. Daarin wordt het in Lucas 1,72.78 tweemaal voorkomende ‘barmhartigheid’ samengevat. En dan volgt het in het refrein uitblijvende woord ‘verlossing’, in de variantfrase van ‘gunt Hij ons nu bevrijding.’

Daarmee betrekt de dichter wat er ‘ooit bij monde van profeten gesproken’ is (namelijk over Gods ontferming) en wat zelfs al ‘aan Abraham zijn vriend gezworen’ werd op de nu zingende gemeente: ‘Zoals ooit … gunt Hij ons nu bevrijding.’ Daarmee lijkt bijna ongemerkt een identificatie plaats te vinden tussen ‘zijn volk’ (zie het refrein: ‘… want omgezien heeft Hij naar zijn volk’) en de huidige gemeente. Liturgisch gesproken is dit een gangbaar procedé: je wordt er zelf in betrokken. En: de bevrijding die God ons gunt, is duurzaam, want ‘Hij blijft met ons vertrouwd’. Daar gaat de tweede strofe op door.

Strofe 2

In strofe 2 en 3 lijkt de dichter zich tekstueel meer en meer van de evangelietekst te verwijderen en tot een eigen taalveld te komen. Daarbij valt ook op dat de verwijzing naar de zoon van Zacharias, Johannes (‘en jij, kind, jij zult genoemd worden…’; Lucas 1,76-79, eigenlijk het tweede deel van de lofzang) uitblijft. De Vries spreekt meer over de daden Gods: ‘Hij blijft met ons vertrouwd’, ‘Zijn hart spreekt klare taal’, ‘Hij vangt hen in zijn licht’.

Maar de schijn bedriegt: bij nadere beschouwing zit alles erin. De woorden ‘voorbij aan ons verleden’ verwijzen zeker naar Lucas’ tekst: ‘… om zijn volk bekend te maken met hun redding door de vergeving van hun zonden’; 1,77).

De zin in regel 2 ‘En wij, wij leven weer voorgoed op Hem gericht’ kan men lezen als een uitdrukking van vast geloof (vooral door dat tweemaal ‘wij’). Hij klinkt als een belijdenis op grond van Lucas’ ‘… zodat we onze voeten kunnen zetten op de weg van de vrede’ (1,79), waar ook de slotregel van dit lied in de laatste strofe van verhaalt: ‘de vrede is begaanbaar!’ Tegelijk wordt de vrede hier getypeerd als ‘de weg ernaar toe’.

Strofe 3

Het derde drietal regels begint met: ‘Wie leven in de nacht, getekend door het donker’. Dat is een directe en heldere verwoording van ‘allen die leven in duisternis en verkeren in de schaduw van de dood’ (Lucas 1,79).

Ten slotte, om aan te geven dat De Vries in deze tekst – alhoewel compact en ingekrompen – toch dicht bij de grondtekst van Lucas blijft, nog het volgende: het kind dat Zacharias verwachtte – Johannes is zijn naam’ (1,63) – vertoefde in de woestijn (1,80). Dat is ook de plaats waar het volk Israël op zijn tocht naar het licht, het beloofde land, doorheen werd geleid. Waar Lucas spreekt over ‘het stralende licht’ dat ‘uit de hemel over ons zal opgaan’ (1,78; daarmee duidend op de komende Messias), heeft De Vries: ‘zijn zon gaat stralend op’ (vergelijk Gerhardt/Van der Zeyde: ‘de hemelse zon zal over ons opgaan’). En dit alles leidt tot een soort ‘conclusie’: ‘Een weg in de woestijn: de vrede is begaanbaar!’ Daarmee brengt de dichter toch nog een lichte verwijzing aan, zowel naar het Godsvolk als naar de man die als ‘een engel in de woestijn’ (de oosters-orthodoxe benaming van de Voorloper) de weg van de Heer bereidt.

In verkorte vorm heeft De Vries met dit lied de essentie van de lofzang van Zacharias uit het Lucasevangelie verwoord.

Auteur: Nico Vlaming

 


Melodie

Zolang ik me kan herinneren, wordt dit canticum in de Oude Kerk in Amsterdam tijdens de hoofddienst van de vier adventszondagen gezongen. Aanvankelijk op de plaats van het Gloria, waarbij Liedboek 301f het voorafgaande Kyrie was – zo was het in Amsterdamse Katernen deel 5 bedoeld – en sinds 2007 als kantiek na de verkondiging. Als het advent is, zingen we deze versie van de Lofzang van Zacharias. Sterker nog: als we 158c zingen, wordt het vanzelf advent – ook al is het hoogzomer.

De melodie in de gehele toonzetting van Willem Vogel spelen zich af binnen een pentatonische ladder: in het refrein met de noten f’-g’-a’-c”-d” en in de voorzangverzen in een lagere ligging: d’-f’-g’-a’. Het refrein is opgebouwd uit twee motieven, die sprekend op elkaar lijken en beide ook nog eens herhaald worden. Als motief A in de vijftonige reeks één stap omhoog getransponeerd wordt, ontstaat motief B.

De samenklanken van de begeleiding komen langzaam op gang: eerst enige tijd het F-groot akkoord (1) met even, op een licht maatdeel, een g-klein akkoord op orgelpunt f (2). Bij de herhaling datzelfde g-klein akkoord, maar nu met een c in de bas, zodat een akkoord met dominantfunctie ontstaat (3). Dan het verrassende bedrieglijk slot (Trugschluss) op d-klein in sextligging (4), dat het daarop volgende d-klein akkoord op melodienoot d” voorbereidt (5). In de herhaling van motief B krijgt diezelfde hoge d” een g-klein akkoord met onderdominantfunctie, de eerste in deze compositie (6).

Met deze begeleiding wordt een aaneenschakeling van vier vrijwel dezelfde motieven een melodie. Slim gedaan van de oude meester en een pleidooi om deze begeleiding dan ook te gebruiken.

In de drieregelige voorzangverzen, opgenomen in de kooruitgave, is het openingsinterval uit het refrein, de stijgende terts, in de getransponeerde vorm gebruikt. De tweede regel is een herhaling van de eerste. In de derde regel is een transpositie van motief A+ herkenbaar. De harmonieën zijn uiterst basaal en modaal van sfeer, vooral door het ontbreken van duidelijke dominantakkoorden (a-groot en C-groot). In tegenstelling tot 157c van dezelfde componist wordt hier uitgegaan van een soepele – niet geritmeerde – voordracht van de tekst in de voorzangverzen, zodat het refrein de hymnische tegenhanger van de gereciteerde verzen wordt. Opvallend: het refrein wordt níet eerst voorgezongen.

De componist heeft mij ooit toevertrouwd dat deze voorzangverzen eigenlijk voor solist met begeleiding gedacht zijn. De begeleiding is later tot vierstemmige koorzetting geworden, maar die ligt eigenlijk oncomfortabel laag. Op de CD ‘Kerst in de Oude Kerk in Amsterdam’ heb ik het hele stuk een toon hoger opgenomen, maar ook dat werd geen doorslaand succes; het refrein ligt dan te hoog.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Sweelinckcantorij o.l.v. Christiaan Winter; Willem Vogel, orgel