Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

206 - De zon gaat op in gouden schijn


Es geht daher des Tages Schein

Der Tag bricht an und zeiget sich

Tekst

Geschiedenis

De Boheems-Moravische Broederschap, die in 1457 in Kunvald ontstond en oorspronkelijk een groep volgelingen van Johannes Hus (±1369/1370-1415) was, heeft haar idealen omtrent een vrome levenswandel mede proberen te realiseren via liederen. In 1501 stelde de broederschap een Tsjechische liedbundel samen en dertig jaar later verscheen te Jungbunzlau een Duitstalig liedboek: Ein New Geseng buchlen. Samensteller was Michael Weisse, die in het jaar dat zijn bundel verscheen tot priester bij de Boheemse Broeders gewijd werd.

De bundel van Weisse was een voor die tijd omvangrijke bundel met 157 liederen. Tamelijk vernieuwend was bovendien dat Weisse een duidelijke rubricering had aangebracht. Naast diverse kerkelijk-jaar-rubrieken kende de bundel een rubriek voor de tijden van de dag (Geseng auf die tagtzeiten).

Deze rubriek opent met vijf liederen 'die so des morgens söllen gesungen werden'. Het eerste morgenlied is 'Es geht des Tages Schein'  en het tweede 'Der Tag bricht an und zeiget sich' . Weisse dichtte beide liederen, die niet alleen inhoudelijk overeenkomsten en beide zeven strofen tellen, maar ook exact dezelfde strofevorm hebben: strofen van vier regels met elk acht lettergrepen en het rijmschema A-A-B-B.

Dankzij de hechte contacten tussen de Boheemse Broeders en lutheranen vond er druk grensverkeer plaats wat betreft het liedrepertoire van beide geloofsgemeenschappen. Zo raakten de beide morgenliederen van Weisse al in de zestiende eeuw ook buiten de Boheemse Broederschap bekend. Ze werden in diverse belangrijke, lutherse liedboeken opgenomen.

In de twintigste eeuw kregen Weisse’s morgenliederen een plaats in het Evangelisches Kirchengesangbuch (nr. 333 en 334) en in 1994 in het Evangelisches Gesangbuch (nr. 438 en 439). Van ‘Es geht des Tages Schein’ is in de laatstgenoemde bundel het vijfde couplet van het oorspronkelijke lied weggelaten.

In Nederland is alleen het eerste morgenlied uit Weisse’s bundel van 1531 bekend geworden. De eerste Nederlandse versie maakte Jan Willem Schulte Nordholt ten behoeve van het Liedboek voor de kerken (gezang 374).

Inhoud

Het lied ‘Es gehet des Tages Schein’/‘De zon gaat op in gouden schijn’ bezingt de dag als een periode waarin de mens wordt opgeroepen Christus na te volgen, zich aan Hem te wijden en daartoe Gods hulp in te roepen. De nieuwe dag wordt daarbij bezongen als tijdvak waarin strijd geleverd zal moeten worden tegen kwade machten.

Het lied valt in vier delen uiteen:

I. De eerste twee strofen bevatten een oproep om bij het begin van de dag gezamenlijk een gebed tot God te richten. Deze belerende strofen zijn typerend voor Boheemse liederen, die veelal een sterk stichtelijk en onderwijzend karakter hebben.

In de Boheemse broederschapsbundel uit 1566 (Kirchengeseng darinnen die Heubtartickel des Christlichen glaubens kurtz gefasset vnd ausgeleget sind) wordt bij de eerste strofe verwezen naar Wijsheid 16,18: 'Auff das kund würde, das man ehe die Sonne auffgehet dir dancken solle vnd fur dich tretten wenn das Liecht auffgehet' (Lutherbibel 1545). Het 'herzlich singen mit gleichem Mund' uit strofe 2 (Nederlandse versie: ‘laat ons God zingen één van zin’) zal verwijzen naar Romeinen 15,6 waar opgeroepen wordt God eendrachtig en eenstemmig lof te brengen.

II. Het eigenlijke gebed begint in de derde strofe: het bevat een dankzegging voor Gods barmhartigheid en bescherming in de afgelopen nacht.

III. Als derde onderdeel wordt in de strofen 4 en 5 gebeden om hulp en kracht in de strijd tegen het kwade. Daarbij wordt in couplet 5 teruggegrepen op Psalm 121 (God is je wachter en bewaarder).

IV. Het laatste deel van het lied (couplet 6 en 7) bevat een belofte van toewijding aan God, en tegelijkertijd de bede of Hij daarbij wil helpen. In het eerder genoemde gezangboek van de Boheemse Broeders uit 1566 wordt bij deze strofen verwezen naar Exodus 29,38-42, het gedeelte over het dagelijks te brengen offer.

Weisse heeft de reformator Martin Luther een aantal keren ontmoet en de twee waardeerden elkaar. Het aardige is nu dat het morgenlied van Weisse gelijkenis vertoont met het gebed uit Luthers 'Morgensegen', dat de reformator opnam in zijn Kleiner Katechismus (Weiter Zugaben. 3. ‘Die christliche Gebetübung’). Strofe 1, 2 en 3 kunnen gezien worden als weergave van de opening van Luthers morgengebed: 'Ich danke dir, mein himmlischer Vater, durch Jesus Christus, deinen lieben Sohn, daß du mich diese Nacht vor allem Schaden und Gefahr behütet hast.'

De strofen 4 en 5 verwijzen naar Luthers woorden: 'und bitte dich, du wollest mich diesen Tag auch behüten vor Sünden und allem Übel, daß dir all mein Tun und Leben gefalle'.

De twee slotcoupletten, waarin de zanger zich toewijdt aan God, hebben inhoudelijke parallellen met het slot van Luthers gebed: 'Denn ich befehle mich, meinen Leib und Seele und alles in deine Hände. Dein heiliger Engel sei mit mir, daß der böse Feind keine Macht an mir finde'.


Melodie

Herkomst

De melodie die in Ein New Geseng buchlen bij het lied genoteerd stond, betrof een andere dan in het Liedboek staat. Weisse had bij 'Es geht des Tages Schein' de melodie geplaatst die hij kende van het Tsjechische lied 'Cháliz Boha Duse verná' uit de broederschapsbundel uit 1501. In Duitsland wordt deze melodie tot op de dag van vandaag bij Weisse’s morgenlied gezongen:

In Nederland is bij de samenstelling van het Liedboek voor de kerken een andere keuze gemaakt. Er is voor gekozen om bij ‘De zon gaat op in gouden schijn’ de melodie te plaatsen die sinds het begin van de zeventiende eeuw gebruikt wordt bij Der Tag bricht an und zeiget sich, het andere morgenlied van Weisse (zie Evangelisches Kirchengesangbuch nr. 333 en het Evangelisches Gesangbuch nr. 438). Zoals hierboven opgemerkt, hebben beide morgenliederen precies dezelfde strofevorm, waardoor de melodieën uitwisselbaar zijn.

De melodie 'Der Tag bricht an und zeiget sich' is afkomstig uit Ein schön geistlich Gesangbuch: Darinnen KirchenGesänge Und geistliche Lieder D. Martin Lutheri und anderer frommen Christnen (Erfurt 1609) van Melchior Vulpius.

Beschrijving

Vulpius’ melodie staat in de dorische modus (genoteerd in e en dus met twee kruisen). Karakteristiek voor deze modus is dat we zowel een c als een cis in de melodie tegekomen. De derde noot in de eerste regel is een c (in solmisatie-terminologie: een fa-super-la), terwijl in de tweede regel uitsluitend een cis gebruikt wordt.
Geheel in lijn met de strofevorm waarbij de regels 1 en 2 bij elkaar horen, evenals de regels 3 en 4, valt de melodie in twee gedeelten uiteen. De eerste twee melodieregels horen bij elkaar en kenmerken zich door een stijgende kwintsprong e’-b’ en het gepuncteerde ritme gecombineerd met een melisme van drie noten op de eerste lettergreep van het woordje ´gouden´ (regel 1) en ´hemel´ (regel 2). Regel twee sluit af op de dominant b’.
Karakteristiek voor de regels 3 en 4 is de dalende beweging vanaf de dominanttoon b’. De dominant wordt in regel 3 eerst bevestigd door de leidtoon ais’, waarna de laatste vijf noten van regel 1 herhaald worden op een andere toonhoogte en met een ander ritme. De slotregel begint opnieuw met een herhaalde dominanttoon en daalt vervolgens af naar de grondtoon.
De vier regels worden tot een eenheid gesmeed doordat ze alle eindigen met dezelfde melodische formule van een opgevulde terts (e’-g’-fis’-e’; b’-d”-cis”-b’, fis’-a’-g’-fis’, e’-g’-fis’-e’).

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Ensemble Sonus Vita o.l.v. Anjo de Haan; Pieter Pilon, orgel (strofen 1, 2, 6, 7; bron KRO-NCRV)