Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

350 - Het water van de grote vloed


Van de doop

Wittenberg 1533
Komm, Gott Schöpfer, Heiliger Geist

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De tekst van dit lied vinden we voor het eerst in De tale Kanaäns (1963, blz. 47). Spoedig volgen publicaties met melodieën: in het deeltje ‘Paaskring’ van De adem van het jaar’ (1965, blz. 176) staat bij de tekst een melodie van Willem Vogel, in Filippus liederenboek (1969, nr. 43) een van Jan Pasveer. Pas in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 337) is de door de dichter gewenste melodie ‘Komm, Gott Schöpfer, Heiliger Geist’ (Liedboek 670) met de tekst gecombineerd. Dit contrafact komt ook voor in het Liedboek (2013), Weerklank (2016, gezang 310) en In wind en vuur (2023, nr. 67).
Jürgen Henkys (1929-2015) vertaalde het lied, ‘Die große Flut, das Rote Meer’, verschenen in Du hebst die Erde an das Licht (Munchen 2016, nr. 11).

Inhoud

Het klassieke doopgebed als lied

Dit lied met de titel ‘Van de doop’ ‘is eigenlijk een leerdicht en bevat de elementen die in het klassieke doopgebed [zie Dienstboek II, blz. 166-167] voorkomen en in de doopformulieren’ (Guillaume van der Graft, Verzamelde liederen, Baarn 1986, 417). Elders schrijft de dichter: ‘Het is haast een ‘gezongen stripverhaal’, dit lied. Achtereenvolgens worden ze vermeld, de zondvloed [strofe 1, regel 1], de Rode Zee [strofe 1, regel 2-4], de Jordaan [strofe 3, regel 4]. Zo worden ze ook in dat aloude doopgebed vermeld dat Luther ons heeft overgeleverd. (…) Noach staat daar [strofe 1, regel 1; strofe 2, regel 3] en Mozes [strofe 1, regel 2 en strofe 3, regel 2] en Jona ([strofe 5, regel 3] zijn naam betekent ‘duif’ en hij verzinnebeeldt het geroepen volk), Naäman is erbij gekomen ([strofe 6] hij symboliseert de anderen, de gojim, want ‘alle volken zijn in tel / bij U, o God van Israël!’). Wie worden door de diepten heen gedragen op het droge? ‘Alle volken’ of ‘het volk’ waar ‘heel uw kerk aanbiddend mee’ eenstemmig is in de lofzang? Of zelfs de aarde en niet minder dan de hele aarde met haar talloze kinderen? Want de Bijbelse gelijkenis-lijn loopt van de enkeling die voorgaat, door de Jordaan Kanaän in, tot aan de schepping zelf die uit de vloed aan het licht geheven wordt en door het tumult van de geschiedenis heen gered. Die geredde schepping, dat toekomstland, de nieuwe aarde, – ‘als kinderen gaan wij zingend voort’ daarheen op weg’ (Compendium, k. 769).

Meerduidige beelden

In een grote greep verbindt dit dooplied de rite aan de mythe; zonder de grote Bijbelse verhalen van dood en leven zouden we niet weten wat het betekent om onder te gaan in het water en ‘door de diepte heen’ ‘aan het licht’ geheven te worden (strofe 7, regel 1-2). Zoals ‘water’, dat vruchtbaarheid geeft én leven weg kan nemen, zijn ook de beelden in dit lied van meerduidigheid doortrokken.

Moederschoot

De ‘moederschoot’ (strofe 1, regel 3) kan duiden op gekoesterd leven, maar vooral ook op de dood die dit leven bedreigt zolang het niet geboren is.
Meer dan Genesis 1 (‘oervloed’) spreekt ook in dit lied de strijd uit Exodus mee. Voor het volk Israël vormde Egypte de doodscultuur die het leven compleet dreigde te overspoelen eer het was geboren. De naamloosheid van de kinderen van Israël in de eerste hoofdstukken van het boek Exodus illustreert deze non-existentie; pas met de roeping van Mozes (Exodus 3) wordt het leven-zonder-naam doorbroken – ‘Tot ondergang zijn wij gedoemd, / als God ons niet bij name noemt’ (strofe 3, regel 1-2).
Het beeld van de moederschoot duidt bovendien op de paradox van de quasi-veiligheid. Wie klein gehouden wordt en het onderspit delft, kan deze doodscultuur koesteren en menen ‘binnen’ beter af te zijn dan ‘buiten’. Ook vanwege de ‘grote vloed’ in de eerste regel lijkt voor begrip van dit lied Barnards notie van de ‘magische oerschoot’ (W. Barnard, Binnen de tijd: Het zinsverband der liturgie, Haarlem/Hilversum z.j. [1965], 103) van belang. Daarmee duidt hij de onverzadigbare zucht aan om mensenlevens op te eisen. Ook die drift stelt hij voor als een ‘zee’ en dus als een anonieme kosmische oermacht. In zijn dagboekaantekeningen suggereert Barnard daarbij een verband tussen seksuele drift (tot voortplanting) en geweld (Willem Barnard, Een zon diep in de nacht, Vught 2009, 176-177, 23 oktober 1967).
In de zinsnede ‘al het water wast niet af…’ (strofe 2, regel 1) is een poëtische correctie te zien op de traditioneel-protestantse eenzijdige interpretatie van de doop als ‘afwassing der zonden’, misschien zelfs een kleine oorlogsverklaring.

Duif

Wij ‘verzinken in dit graf’ zo de duif geen vrede ‘uit de hoge’ haalt (strofe 2). We worden dus niet uit hoger vrede weggehaald – een mislezing die door het verflauwen van het begrip van naamvallen bijna onvermijdelijk lijkt. De ‘hoge’ is de ruimte van ‘Ere zij God / in den hoge / in den hoge…’
De ‘duif’ (strofe 2, regel 3) staat hier voor de toewending van godswege. In het verhaal over Noach is de duif de eerste getuige dat de vloed niet het laatste woord heeft. ‘Duif’ is bovendien de betekenis van de naam Jona, die uit het hart van de zee wordt gered (strofe 5, regel 3). En de duif daalt, als beeld van de Geest, op Jezus neer als deze bovenkomt uit het water van de doop (Matteüs 3,16).
Jezus’ doorgang door de diepte is een afrekening met de doodscultuur, maar alleen als onderdoorgang. Elders spreekt Barnard wel van de verlossing van het lichaam van de dood: daartoe daalde de Heer in de ‘onderwereld’ af: ‘In Bijbelse beeldspraak: de duisternis, de zee (‘wateren onder de aarde’!), de Leviatan, de ‘grote vis’’ (Binnen de tijd, 277).

Slotstrofe

Zoals aan de laatste regel te zien is – ‘een dal van rozen’ –, schreef Barnard dit dooplied voor Rozendaal, dus toen hij nog actief was als predikant. Een dichter, die zich dienend inzet voor de kerk, met kerkliederen.
Het lied houdt Oude en Nieuwe Testament, schoot en water en doop, Jordaan en dood en leven, bij elkaar. En van de slotstrofe kan men zeggen: van hoe ver het dan ook allemaal bij elkaar gebracht is, hier doet het lied het licht aan. Een geslaagd lied.

Liturgische bruikbaarheid

Barnard heeft dit lied voor de paasnacht bedoeld, want dopen is ‘toediening van het opstandingsheil, toepassing van het paasgeheim in onze levensdagen’ (W. Barnard, De tale Kanaäns, Amsterdam/Hilversum z.j. [1963], 47). Het lied ‘Van de doop’ kan evenwel als ‘rijmformulier’, dus als gezongen doopgebed, bij iedere doopbediening gezongen worden en zeker ook op de zondag van de Doop van de Heer.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Eward Postma, Menno van der Beek en Klaas Touwen aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 382-383).


Melodie

‘Niet voor niets heb ik de tekst aangepast aan de melodie van het Veni creator Spiritus, zoals dat in de vereenvoudigde vorm pleegt te worden gezongen in de kerken van de Reformatie’ – zo licht Barnard in zijn Verzamelde Liederen (blz. 417) toe. Uit die zin zou kunnen worden opgemaakt dat er een eerdere versie van de tekst was. De oudste publicatie van het lied (De adem van het jaar – paaskring, 1962, blz. 176, waar het lied een ‘recente tekst wordt genoemd’), is gelijk aan andere bronnen. Zou Barnard misschien bedoelen: ‘Niet voor niets heb ik de tekst gepast op de melodie van Veni creator Spiritus…’? Want dit is zeker een zinvol contrafact: de melodie van het klassieke pinksterlied draagt de tekst over ‘de duif die nederdaalt’ (strofe 2).

Voor een toelichting bij de melodie, die dus heel opzettelijk als leenmelodie gebruikt is bij Liedboek 350, zie bij Liedboek 670.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Goylants Kamerkoor o.l.v. Cor Brandenburg; Richard Vos, orgel (bron: KRO-NCRV)

Video: Liedboek 350 door zangers Dorpskerk Eelde; Vincent van Laar, orgel (strofen 1, 3, 6)