Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

540 - Het waren tien geboden


Een eerste kennismaking

Dit ‘Lied van veertig regels’ schreef Willem Barnard voor de eerste zondag in de veertig dagen als het evangelie klinkt over de verzoeking in de woestijn (Matteüs 4,1-11 en parallelle perikopen). Maar dit lied gaat ook over het evangelie van de volgende zondag, de verheerlijking op de berg (Matteüs 17,1-9 en parallelle perikopen) en beide verhalen worden in dit lied met elkaar verweven.
De dichter speelt met de getallen vier, tien en veertig. Tien is van de geboden (strofe 1), vier van de windstreken (2) en veertig is de tijd dat Mozes op de berg was (3), dat Israël door de woestijn heeft gezworven (4) en dat Elia door de woestijn liep om naar de berg te gaan (5). Het is de ‘lange vastentijd’ dat Jezus in de woestijn was (7, 8). Met Mozes en Elia komt Jezus op de berg bijeen (6).
Na de veertig dagen vasten zal het veertig dagen Pasen zijn, ‘het tijdperk van de Geest’ (3), om God ‘vier maal tien dagen’ te loven (10).
Met de dubbelmelodie van Frits Mehrtens wordt de tekst ‘heen en weer’ gezongen om daarna tot een eenvoudige tweestemmigheid te verstrengelen. Het zangschema is essentieel.

Auteur: Pieter Endedijk


Van veertig regels

Willem Barnard
Frits Mehrtens

Tekst

Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 1’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor deze website.

Dit aanstekelijke zondagslied en leerdicht (naar de motieven van Invocabit) heeft een grotere actieradius dan deze zondag alleen. Zo wordt in strofe 1 (regel 1 en 2) verwezen naar Exodus 31,18, in strofe 2 (regel 2) naar Johannes 3,8, in strofe 3 (regel 3 en 4) naar Exodus 34,28, in strofe 4 (regel 1 en 2) naar Deuteronomium 34 en in regel 3 en 4 naar Numeri 32,13, in strofe 5 naar 1 Koningen 19,8, in strofe 6 naar Mattheüs 17,1-9 (Reminiscere), in strofe 7 en 8 naar Matteüs 4,1-11 (Invocabit). De laatste strofe wijst op de Paastijd tussen opstandingsdag en Hemelvaartsdag: ‘Dan zullen wij U loven / vier maal tien dagen lang’. En de allerlaatste regels wijzen naar Lucas 24,32 en Handelingen 2,3-4: ‘dan zullen wij U loven, / ons hart in vuur en vlam’.

In dit lied van veertig regels gaat het om heel veel, maar met minder kunnen we niet toe. Zeker, het gaat over het evangelie aan het begin van de veertigdagentijd, over de beproeving in de verlatenheid van de woestijn, maar ook over de verheerlijking op de berg, over de woestijnreis van Israël én over de verheven rust op de berg.
‘Het gaat’, schrijft de dichter, ‘over de ups en downs van heel die exodus.’
Het rijmschema van dit lied, waarbij vaak een herhaling optreedt (in de derde regel), is: A-b-A-b. Daarmee is het een lied geworden, waar groot en klein plezier aan kunnen beleven.
In zijn Verzamelde Liederen rangschikte de dichter deze liedtekst onder nummer 10.


Melodie

Dit lied is geschreven in het metrum dat Barnard zeer vaak toepast en dat hij in de toelichting in De Tale Kanaäns (Amsterdam-Hilversum, z.j. [1963], blz. 13) ‘de helft van de Hildebrandstoon’ noemt, de metrische vorm van ‘Christus der ist mein Leben’ (‘Nu daagt het in het oosten’). Dat zijn vierregelige strofen met 7-6-7-6 lettergrepen in een jambische versvoet. Barnard past deze vorm haast altijd toe bij wat hij de ‘schriftuurlijke lofgezangen’ noemt: liederen met een groot aantal strofen van vier korte regels. Houdt een melodie dat al die strofen vol? Want de tekst is steeds één geheel waaraan een coupure afbreuk doet.
Frits Mehrtens (1922-1975) bedacht een eenvoudige, maar tevens unieke oplossing, de ‘dubbelmelodie’: twee melodieën die beurtelings door vrouwen en mannen worden gezongen en vervolgens in combinatie, dus tweestemmig. Zo ontstaat de reeks van steeds drie strofen: melodie A (vrouwen) – melodie B (mannen) – melodie A+B (vrouwen en mannen). Ook de tiende strofe wordt tweestemmig gezongen. Het lied van tien strofen wordt zo tot een lied van drie delen, waarbij door de afwisseling en combinatie van melodieën nooit het gevoel ontstaat dat het lied te lang is.
Ook andere componisten zouden later bij teksten van Barnard dit procedé van de dubbelmelodie toepassen, zoals Ignace de Sutter bij ‘Van alle creaturen’ (Verzamelde liederen, Baarn 1986, nr. 64) en Wim Kloppenburg bij ‘Een vader had twee zonen’ (Verzamelde liederen, nr. 83).
De melodie van het lied ‘Van de veertig regels’ werd geschreven in 1957, in de eerste jaren van de Amsterdamse Nocturnen. Bij zowel de A- als de B-melodie schreef Mehrtens hij ook een begeleiding alsmede een zetting voor de combinatie van de melodieën, waarbij de A-melodie de sopraanpartij is en de B-melodie de baspartij. Deze zettingen zijn opgenomen in begeleidingsuitgave bij het Liedboek.
Beide melodieën zijn geschreven in een doorgaand kwartenritme waarbij de notenwaarde van de laatste accentlettergreep van elke regel is verlengd (een halve of een gepunteerde halve noot).
De melodieën onderscheiden zich van elkaar door een tegengestelde melodische beweging in de corresponderende regels van de melodieën in de eerste volledige maat. Zo ontstaat bij de meerstemmigheid een tegenbeweging van stemmen. Zie de pijlen in onderstaande afbeelding.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: The Yung Voices o.l.v. Gerrie de Glint; Erik-Jan van der Hel, orgel