Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

540 - Het waren tien geboden


Een eerste kennismaking

Dit ‘Lied van veertig regels’ schreef Willem Barnard voor de eerste zondag in de veertig dagen als het evangelie klinkt over de verzoeking in de woestijn (Matteüs 4,1-11 en parallelle perikopen). Maar dit lied gaat ook over het evangelie van de volgende zondag, de verheerlijking op de berg (Matteüs 17,1-9 en parallelle perikopen) en beide verhalen worden in dit lied met elkaar verweven.
De dichter speelt met de getallen vier, tien en veertig. Tien is van de geboden (strofe 1), vier van de windstreken (2) en veertig is de tijd dat Mozes op de berg was (3), dat Israël door de woestijn heeft gezworven (4) en dat Elia door de woestijn liep om naar de berg te gaan (5). Het is de ‘lange vastentijd’ dat Jezus in de woestijn was (7, 8). Met Mozes en Elia komt Jezus op de berg bijeen (6).
Na de veertig dagen vasten zal het veertig dagen Pasen zijn, ‘het tijdperk van de Geest’ (3), om God ‘vier maal tien dagen’ te loven (10).
Met de dubbelmelodie van Frits Mehrtens wordt de tekst ‘heen en weer’ gezongen om daarna tot een eenvoudige tweestemmigheid te verstrengelen. Het zangschema is essentieel.

Auteur: Pieter Endedijk


Van veertig regels


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied werd geschreven in 1957 en verscheen met de dubbelmelodie van Frits Mehrtens voor het eerst in het themanummer ‘Zoals de waard is’ van het tijdschrift Wending, maandblad voor evangelie en cultuur, dat in brochurevorm verscheen (jaargang 12, nr. 4, juni 1957, blz. 320, 322-323). In het tijdschrift komt de relatie tussen kerk en kunst aan de orde, met bijzondere aandacht voor kerkbouw en kerklied. Het kerklied werd dus in die tijd gezien als kerkelijke kunst.
Nadat de tekst ook was gepubliceerd in de eerste editie van De adem van het jaar (1958, blz. 335) en Barnards De tale Kanaäns (z.j. [1964], blz. 27) en met melodie in Filippus liederenboek (z.j. [1969], nr. 42) kreeg het daarna een plaats in enkele uitgaven met kinderliederen: Liedboek voor de kinderen (1974, nr. 14) en Kinderdiensten, deel 3 (z.j., blz. 45), later ook in deel 7 van de serie Zingend Geloven, een uitgave met kinderliederen (2000, nr. 12) De eerste officieuze kerkelijke bundel waarin het lied voorkomt, is Zingend Geloven 1 (1981, nr. 13). Daarna verscheen het in het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 612) en via Tussentijds (2005, nr. 147) kwam het in 2013 in het Liedboek terecht. In 2023 verscheen het lied als nr. 24 in In wind en vuur.

Inhoud

Verdeeld in tien strofen als de evenzovele tien ‘geboden’ spreekt dit lied veertig regels lang over de tijd voor Pasen en daarna.
Het getal ‘veertig’ wordt in dit lied stap voor stap symbolisch geladen. Het verbeeldt de weg van dood naar leven, van groei uit de duisternis naar het licht, van beproeving en doortocht, van zoeken naar je bestemming en de beslissende stem daarin.
Mozes, Elia en Jezus met hun beeldend verhaalde eendere wegen leveren het materiaal: ze gaan door de woestijn (Exodus 19,1; 1 Koningen 19,4; Matteüs 4,1), ze vasten veertig dagen lang (Exodus 34,28; 1 Koningen 19,8; Matteüs 4,1-11), ze worden aangevochten en tegengewerkt, waarbij de geboden van God in het geding zijn, ze beklimmen hoge bergen (Exodus 19 en 34; Deuteronomium 34,1; 1 Koningen 19,8; Matteüs 17,1) en hebben daar een bijzondere godsontmoeting (Exodus 33,18-23; 1 Koningen 19,11-13; Matteüs 17,5) en zelfs een ontmoeting met elkaar (Matteüs 17,3). Alle drie worden ze gedreven door Gods Geest (Numeri 11,17; 2 Koningen 2,9; Matteüs 4,1) en delen die Geest ook weer met anderen. 

De wet, vermenigvuldigd met de vier uithoeken van de aarde, heet ‘het tijdperk van de Geest’ (strofe 3, regel 2). Het is de Geest die Jezus die veertig woestijndagen en -nachten indrijft en Hem beproeft. Hoewel dit lied voor zondag Invocabit, de eerste zondag in de veertigdagentijd, is geschreven – de beproeving in de woestijn is dan aan de orde – kijkt het nadrukkelijk vooruit. De verheerlijking op de berg (evangelie van zondag Reminiscere, de tweede zondag in de veertigdagentijd), met Mozes en Elia, komt meteen al in het vizier. Door ‘beproeving’ en ‘verheerlijking’, ‘wet’ en ‘berg’ zo te verbinden kijkt dit lied impliciet nog verder vooruit, voorbij de grens van veertig dagen (Hemelvaart, zie strofe 10), naar het pinksterfeest. Dan zijn het ontvangen van de wet via Mozes én het ontvangen van de Geest (‘ons hart in vuur en vlam’, slotstrofe, regel 4) onlosmakelijk met elkaar verbonden. Om nog eens te onderstrepen dat wet en geest niet los verkrijgbaar zijn, verwijst het lied ook naar de zondag na Pinksteren, Trinitatis. Dan wordt gelezen uit het evangelie naar Johannes 3,1-16: over het paasnachtelijke gesprek dat de farizeeër Nikodemus aanknoopt met Jezus – door Nikodemus ‘leraar’ genoemd, zoals ook Mozes de ‘leraar’ is. Daar komt ‘de wind… / wie weet waar hij behoort’ (strofe 2, regel 1-2; Johannes 3,8) voorbij.

Wie deze beeldverhalen bij elkaar optelt, zingend, raakt erin betrokken. ‘Veertig’ gaat ook over ons – de gemeente die dit lied zingt en met Mozes, Elia en Jezus voor ogen voortgaat, veertig dagen lang tot aan Pasen en veertig dagen lang tot aan Hemelvaart. Tien geboden hebben we gekregen, gebeiteld in steen, hard en zwaar (strofe 1). Maar gedreven door de Geest ontstaat er beweging (strofe 2), een weg van vallen en opstaan (strofen 4-5, 7-8). Dan komen de woorden tot leven. Dan stuiten we op bronnen in de woestijn (strofe 9; Psalm 74-13-15). Ja, dan zijn we als de Emmaüsgangers van wie het hart in vuur en vlam raakt (strofe 10; Lucas 24,32).
Barnard schrijft over de tijd naar Pasen toe: ‘Tot in details beroepen de zondagsliturgieën zich, Jezus’ geloofstocht volgend, op de oude verhalen uit de Tora, het reisbericht van Exodus en Numeri, de syllabus van Deuteronomium, heel dat logboek van de pelgrims achter de vuurbaak aan. Dan, in de paschaviering zelf, wordt heel dat messiaanse pleit samengebald, al wat er in de Tora staat van roeping en offer, uittocht en ingang, Egypte uit, Kanaän in’ (W. Barnard, Binnen de tijd. Het zinsverband der liturgie. Haarlem/Hilversum z.j. [1965], 21-22).

Liturgische bruikbraakheid

Barnard schreef dit lied voor de eerste zondag van de veertigdagentijd, maar het lied laat zich al met al de hele honderddagentijd zingen, de veertigdagentijd tot aan Pinksteren met Trinitatis als uitroepteken.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar en Nico Vlaming aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 248-249).


Melodie

Dit lied is geschreven in het metrum dat Barnard zeer vaak toepast en dat hij in de toelichting in De Tale Kanaäns (Amsterdam-Hilversum, z.j. [1963], blz. 13) ‘de helft van de Hildebrandstoon’ noemt, de metrische vorm van ‘Christus der ist mein Leben’ (‘Nu daagt het in het oosten’). Dat zijn vierregelige strofen met 7-6-7-6 lettergrepen in een jambische versvoet. Barnard past deze vorm haast altijd toe bij wat hij de ‘schriftuurlijke lofgezangen’ noemt: liederen met een groot aantal strofen van vier korte regels. Houdt een melodie dat al die strofen vol? Want de tekst is steeds één geheel waaraan een coupure afbreuk doet.
Frits Mehrtens (1922-1975) bedacht een eenvoudige, maar tevens unieke oplossing, de ‘dubbelmelodie’: twee melodieën die beurtelings door vrouwen en mannen worden gezongen en vervolgens in combinatie, dus tweestemmig. Zo ontstaat de reeks van steeds drie strofen: melodie A (vrouwen) – melodie B (mannen) – melodie A+B (vrouwen en mannen). Ook de tiende strofe wordt tweestemmig gezongen. Het lied van tien strofen wordt zo tot een lied van drie delen, waarbij door de afwisseling en combinatie van melodieën nooit het gevoel ontstaat dat het lied te lang is.
Ook andere componisten zouden later bij teksten van Barnard dit procedé van de dubbelmelodie toepassen, zoals Ignace de Sutter bij ‘Van alle creaturen’ (Verzamelde liederen, Baarn 1986, nr. 64) en Wim Kloppenburg bij ‘Een vader had twee zonen’ (Verzamelde liederen, nr. 83).
De melodie van het lied ‘Van de veertig regels’ werd geschreven in 1957, in de eerste jaren van de Amsterdamse Nocturnen. Bij zowel de A- als de B-melodie schreef Mehrtens hij ook een begeleiding alsmede een zetting voor de combinatie van de melodieën, waarbij de A-melodie de sopraanpartij is en de B-melodie de baspartij. Deze zettingen zijn opgenomen in begeleidingsuitgave bij het Liedboek.
Beide melodieën zijn geschreven in een doorgaand kwartenritme waarbij de notenwaarde van de laatste accentlettergreep van elke regel is verlengd (een halve of een gepunteerde halve noot).
De melodieën onderscheiden zich van elkaar door een tegengestelde melodische beweging in de corresponderende regels van de melodieën in de eerste volledige maat. Zo ontstaat bij de meerstemmigheid een tegenbeweging van stemmen. Zie de pijlen in onderstaande afbeelding.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: The Yung Voices o.l.v. Gerrie de Glint; Erik-Jan van der Hel, orgel