Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

589 - O lichaam van het woord


Op Goede Vrijdag

Willem Barnard
Frits Mehrtens

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Een gedicht of een lied? Willem Barnard publiceert de tekst van ‘Op de Goede Vrijdag’ voor het eerst als gedicht in zijn bundel Woorden van brood (Amsterdam 1956). Het is het eerste van drie gedichten ‘Liederen voor de gedachtenis des Heren’. De andere twee zijn de teksten van ‘Wij geloven met hart en mond’ en ‘Wij krijgen elkander lief’ (Zingend Geloven 5, nr. 64 en 65). Hij neemt deze cyclus ook op in zijn Verzamelde gedichten (Baarn 1982), maar in de editie van 1985 is ‘O lichaam van het woord’ vervallen en krijgt het een plaats in Verzamelde liederen (Baarn 1985).

Dat in deze tekst al spoedig een lied werd herkend, blijkt wel uit het feit dat er binnen enkele jaren verschillende melodieën bij werden geschreven. Maar wellicht heeft Barnard het zelf ook als lied willen duiden, omdat hij het opneemt in de eerste editie van De adem van het jaar uit 1958. Deze gestencilde uitgave, verspreid als ‘Mededelingen 12’ van de Prof. Dr. G. van der Leeuwstichting, is – zoals het voorwoord zegt – bedoeld als eerste gedeelte van een concept-kerkboek, door Barnard als studiesecretaris van de stichting samengesteld. Nagenoeg alle teksten zijn van hem. Opgenomen zijn teksten die kunnen functioneren als introïtus, epistellied en evangelielied bij de zondagen van het eerste deel van het jaar: Advent tot en met Trinitatis. Het plan is ambitieus, niet alleen omdat de subtitel van deze uitgave Proeve van een Kerkelijk Gezangboek is, maar Barnard ontvouwt eveneens eerst een ‘Schema voor een kerkelijk gezangboek’, zoals hij het later ook publiceert in Verzameld vertoog (Baarn 1989, blz. 340-341). Die eerste uitgave van De adem van het jaar is een tekstboekje met achterin enkele melodieën, verzameld door Frits Mehrtens. De liederen zijn geschreven met het oog op de Nocturnen, de experimentele diensten op dinsdagavond in de Amsterdamse Maranathakerk.

Een vervolg in deze vorm komt er niet. De stichting publiceert in 1960 het liedbundeltje Wij moeten Gode zingen. Daarin staat dit lied van Barnard met drie melodieën. Maar eerder is er al een melodie bij de tekst geschreven in opdracht van de VPRO door Anthon van der Horst (1899-1965), de in die tijd bekende organist en dirigent. Deze melodie gaat bij een archiefbrand verloren.

De eerste melodie in Wij moeten Gode zingen is van Frits Mehrtens (1922-1975), die orgelleerling was van Anthon van der Horst. Met die melodie krijgt de tekst van Barnard als lied bekendheid, onder andere via de latere uitgaven van De adem van het jaar (1962 en 1975) en het eerste deeltje van Zingend Geloven (1981). Ook krijgt het lied een plaats in het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 634).

Auteur: Pieter Endedijk

Toelichting bij de tekst

Onderstaande toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 1’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De bovenstaande paragraaf 'Ontstaan en verspreiding' en de toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor deze website.

Een van de fijnzinnigste liedteksten van deze dichter is ‘O lichaam van het Woord, dat als eerste van de Liederen voor de gedachtenis des Heren gepubliceerd werd in de bundel Woorden van brood (Amsterdam 1956). De vier strofen vormen daar één lange, geïnterpuncteerde zin. Pas later werd het lied als kerklied (h)erkend, vooral toen Frits Mehrtens met zijn melodie kwam, lang nadat Anthon van der Horst (1899-1965) er muziek bij geschreven had.

In de Verzamelde Gedichten (Baarn 1982) en in de Verzamelde Liederen (Baarn 1986) werd de interpunctie zodanig gewijzigd, dat de vier strofen in vier vierregelige zinnen werden onderverdeeld.
In Zingend Geloven 1 staat het geboekt als lied voor de Stille Zaterdag, in de voornoemde verzamelboeken staat er boven vermeld: ‘Op de Goede Vrijdag’. En deze titel werd overgenomen in het Oud-Katholiek Gezangboek (Hilversum 1990; nr. 634) en in het Liedboek.

Het lied verwijst naar het evangelie naar Johannes, waar over het Woord van God gezegd wordt, dat het vlees geworden is en onder ons heeft gewoond in de mensenzoon Jezus, ‘… vol van goedheid en waarheid … de grootheid van de enige Zoon van de Vader’ (Johannes 1,14). Dit vleesgeworden, lichaam geworden Woord, ‘dat riep in den beginne’ (strofe 1), kreeg gestalte in de Zoon van God, die geleden heeft en gestorven is en nedergedaald in het dodenrijk: Hij ging ‘de mond der aarde binnen’. Maar dat ‘laatste uur’ (strofe 2) van Jezus is tegelijk ‘het eerste uur der doden’ in datzelfde dodenrijk, die ‘taal en teken’, ‘vlees en bloed’ ontvangen voor hun verrijzenis op de jongste dag, die Hij met zijn dood en opstanding voorbereid heeft. Want ‘zij mogen niet ontbreken’ (strofe 3). Christus is het, die op het negende uur van de Goede Vrijdag met luider stem uitriep: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ (Psalm 22,2 en onder andere Matteüs 27,46). Daarom stierf Jezus ‘onverhoord’ (strofe 1) en wordt Hij aangeduid als ‘Gij die verzwegen zijt’ (strofe 4). Tot in de dood toe, als Hijzelf als het ware doodgezwegen is, hoort Hij het roepen ‘van de verleden tijd’. Met zijn dood en verrijzenis baant Hij een weg, sterker, dé weg naar de toekomst.


Melodie

Mehrtens schreef zijn melodie in de frygische modus. Het is vrij bijzonder dat hij een modus gebruikt. Karakteristiek voor frygisch is het ingetogen karakter en de a’ als dominant (bij e’ als finalis). Rond deze dominant cirkelt de melodie in de eerste drie regels, in de laatste regel is de dominant de hoogste noot. Ook karakteristiek voor deze modus is de secunde fa-mi (hier f’-e’), vaak omspeeld tot het motief mi-re-fa-mi (hier e’-d’-f’-e’). De laatste regel is op dit motief gebaseerd. In de melodie van Mehrtens overheersen kleine intervallen, hij gebruikt nagenoeg uitsluitend secunden en tertsen. Alleen in de laatste regel komt een kwint voor (uitbeelding van ‘de mond der aarde’?). Door het gebruik van kleine intervallen is de omvang in elke regel beperkt tot een kwart of een kwint.Het ingetogen karakter, goed passend bij Goede Vrijdag, wordt – naast het gebruik van de frygische modus – versterkt door een identiek ritme in elke regel: na een halve noot volgen vier kwartnoten en een of twee halve noten.

Auteur: Pieter Endedijk