Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

605 - De toekomst is al gaande


Een eerste kennismaking

Een lied voor Pasen en de paastijd over uittocht en doortocht. De woorden van het lied spreken over de weg door het water, ‘de weg uit het bestaande’ (strofe 1), ‘de doorgang door de vloed’ (2), de weg uit ‘ons doods bestaande / naar nieuw, bewoonbaar land’ (5). En mogen we in ‘de stem die te verstaan is’ (4) ook niet denken aan de stem uit de hemel (onder andere Marcus 1,11)? En die verwijzing brengt ons bij het verhaal over de doop van Jezus in de Jordaan: een doortocht.Inge Lievaart (1917-2012) laat elke strofe met dezelfde zin beginnen. Maar opvallender zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de woorden van de strofen 1 en 5: uittocht en doortocht. Willem Vogel schreef een eenvoudige melodie, die direct tot meezingen uitnodigt.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied ‘De toekomst is al gaande’ schreef Inge Lievaart in 1984, een lied voor de tijd tussen Pasen en Pinksteren. Het verscheen in Zingend Geloven deel 3 (1988) als nr. 22 en werd ook in Tussentijds (2005, nr. 167) opgenomen.

Inhoud

Christus’ gemeente is onderweg, naar het model van het volk Israël, dat uitgeleid werd uit Egypte. Een ‘spontaan opgestaan zinnetje’, zo typeert Lievaart de openingsregel van de eerste vier strofen. Ze voegt eraan toe dat het uitdrukt dat ‘in de belofte de zekerheid ligt’. Je ziet tegenstand, vloed, het ongebaande, het vergaan – maar dan is daar toch een weg, een bron, een pad, en zeker ook: een stem! Kijk maar, kijk met verwondering, en hoor, de toekomst trekt al sporen door de tijd.

Strofe 1

In strofe 1 staat ‘het bestaande’ tegenover ‘eens te vinden land’. Het bestaande, voor Israël is dat het land Gosen, de vleespotten van Egypte maar tegelijk de slavernij, de dood van de jongens, Exodus 1–3. Christus’ gemeente herkent dat bestaande in de heerschappij van de machten, Herodes met zijn kindermoord en alle aanslagen die verder volgen, maar ook, meer theologisch, slavernij aan zonde en aan de aantrekkingskracht van de oude mens, Romeinen 1–2, het gehecht zijn aan ‘het vlees’. Het eens te vinden land wijst richting Kanaän, het land van melk en honing, en, voor Christus’ gemeente, naar het rijk Gods, met die diverse beelden, van zaligsprekingen (Matteüs 5,1-12), tot het eschaton (Openbaring 7).

Strofe 2

Strofe 2 is de strofe van de doorgang, met de allitererende ‘d’ van ’doorgang door’, ’dwars door’, en het binnenrijm van ‘doorgang’, ‘voortgaan’.
In de vloed in strofe 2 herkennen we de Rietzee, (Exodus 13–15) en de Jordaan (Jozua 3,24), en met die Jordaan wordt het dan tegelijk een verwijzing naar de doop. En dan kan je ook weer terugdenken aan de vloed van Genesis 7.

Strofe 3 en 4

In strofe 3 borrelt en stroomt het, de bron zingt. Zingen over zingen heeft altijd een extra waarde: het is alsof we door deze woordkeus dichtbij die bron komen, meezingen met het levend water, de dood te sterk af.
De bron in de woestijn komt verschillende malen voor: Mara en Elim, Exodus 15,23-27, Numeri 21,10-20, en verwijst tegelijk naar Johannes 4, over Jezus, de bron van het levende water.
De beeldtaal van Lievaart heeft tedere elementen. In ‘Een God die draagt en dient’ (4.4) herkennen we de moeder die het moede kind verder zeult door het zand, en tegelijk springt de associatie op met Jezus die de voeten wast van zijn leerlingen. Sterk komt het ‘dragen’ naar voren in Deuteronomium: ‘…in de woestijn, waar u ervaren hebt dat de Heer, uw God, u gedragen heeft zoals een vader zijn kind draagt’ (1,31) en in de terugblik van Mozes op de tocht: ‘Zoals een arend zijn nest beschermt en boven zijn jongen zweeft, zo spreidde d Heer zijn vleugels uit en droeg zijn volk op zijn wieken. De Heer alleen leidde hen, geen andere god stond hen bij’ (32,11-12). Dat God daarin dienend aanwezig was, is impliciet – als Jozua aan het slot van zijn leven terugblikt wijst hij juist op de plicht van Israël om God te dienen. Dat het God is die dient is wel van grote betekenis. Christus’ gemeente herkent die nu juist in het leven van Jezus, her en der, en zeker in de verhalen over voetwassing (Johannes 13,1-20) of het lied van de knecht (Filippenzen 2,5-11). Beide lezingen zijn ook verbonden met de periode Passie en Pasen, waarin Lievaart dit lied in deel 2 van haar Verzameld gedichten (Utrecht 2012) plaatst.

Strofe 5

Strofe 1 en 5 lijken op elkaar, maar zijn betekenisvol verschillend. Het ‘lokken’ is nu tot ’voeren’ geworden, we zijn op weg, wij worden gaande gehouden, gaan mee, niets stuit die tocht door de tijd naar de toekomst dan ook meer. Het bestaande, in strofe 1 nog een neutraal begrip, is hier als ‘doods bestaande’ herkend en ontmaskerd. Het bestaande als een dodelijke ‘status quo’ moet wijken voor het nieuwe, de toekomst van Gods belofte. Extra sterk komt dat tot uiting doordat het de identieke rijmklank betreft die in elke strofe de derde regel afsluit. ‘Bestaande’, ‘ongebaande’, ‘vergaan in’, ‘verstaan is’: het ‘uit het doods bestaande’ neemt nu de plaats in van ‘weg uit het bestaande’.
Het is zo een lied dat in de herhaling, subtiel veranderend, de kracht vindt en de toekomst open ziet gaan.
‘De weg’ is een belangrijk thema in het geloof. In verschillende taalvelden en geloofsbeelden komen teksten voor waarin de weg voorkomt. Veel nieuwe liederen hebben een achtergrond met zinnen als ‘de weg is het doel’, ’de weg wordt al gaande gebaand’. Dan zijn het de mensenvoeten die het doen. Lievaart bezingt toch ook de verrassing van de weg die er al is, die God heeft uitgerold in de woestijn, zonder de menselijke voetstappen te negeren. Een paaslied dat lang meekan!

Liturgische bruikbaarheid

Dit lied heeft de wortels in de tijd tussen Pasen en Pinksteren. Terecht staat het in deze rubriek. Maar ook met reden kan het op andere momenten gezongen worden. Als lied tegen de moedeloosheid, als lied van geloof en liefde en hoop op de lange weg, zou het ook in de tijd van het pelgrimeren naar Jeruzalem, de herfst, een plaats kunnen krijgen.

Auteur: Roel Bosch


Melodie

Dit is het type melodie waarvan de maker Willem Vogel gezegd zou kunnen hebben: ‘Zij was er al; ik heb haar slechts opgeschreven.’ Het is een eenvoudige wijs die zich snel laat memoriseren. De ritmiek is basaal: de voortgaande beweging in kwartnoten wordt slechts onderbroken met een halve noot (met punt) aan het eind van elke regel. De ritmische structuur volgt het metrum van de tekst (7-6-7-6). Dit metrum komt in het kerklied vaak voor. Na de long metre (8-8-8-8) en de common metre (8-6-8-6) is dit denkelijk de meest voorkomende vierregelige vorm. Willem Vogel alleen schreef al meer dan een dozijn melodieën met dit metrum.

De componist heeft zich – ook weer – in deze melodie een aantal beperkingen opgelegd. Zo heeft de wijs een omvang van slechts een sext, zes noten die zich alle boven de grondtoon f’ bevinden. Daarnaast is het gebruikte aantal intervallen klein. Het exclusief gebruik van secundeschreden en tertssprongen zorgt ervoor dat de melodie steeds glooiend verloopt. Ten slotte komen de slotnoten van alle regels steeds overeen met de eerste noten van de volgende regel. Resultaat is een eenvoudige melodie.

Als in een gregoriaanse psalmtoon verlaat de melodie direct de grondtoon om al snel dominant c”  te bereiken. Rond deze toon blijft de wijs vervolgens tot halverwege cirkelen, zodat – heel klassiek – de tweede regel afsluit op de dominanttoon. Vervolgens daalt de melodie geleidelijk af, waarop nog een korte opleving in de slotregel volgt. Hoewel Vogel in de tweede regel meteen al de hoogste noot des” introduceert, bewaart hij nog een kleine verrassing voor de laatste regel: de g’ had tot in de slotregel nog niet geklonken.

Vaak zijn de melodieën van Willem Vogel opgebouwd uit slechts enkele motieven. In deze korte wijs gaat hij daar wat vrijer mee om. Toch zijn er in elke regel drie opvallende melodische gegevens: 1) het openingsinterval, 2) de drie daarop volgende noten en 3) de sprong waarmee de slotnoot van elke regel wordt bereikt. De componist gebruikt deze bouwstenen in de stijgende of dalende variant en koppelt die aan elkaar (zie het muziekvoorbeeld).

Deze bouwstenen, steeds in andere combinaties gebruikt, behoeden de melodie voor saaiheid.

In Zingend Geloven 3 en Tussentijds ging het lied steeds vergezeld van dezelfde meerstemmige koorzetting – met bovenstem. Die bovenstem lijkt – vanwege de soms opvallende dissonanten – meer geschikt voor instrumentale dan voor vocale uitvoering, hoewel de componist nadrukkelijk beide mogelijkheden openhoudt. De samenklanken hebben het gematigd moderne coloriet dat we van Vogel gewend zijn. Heel nadrukkelijk is de leidtoon e’ aanwezig in de meerstemmigheid, zodat een tonaal klankbeeld ontstaat. Deze keuze (mineur in plaats van dorisch) is uit de melodie alléén niet af te leiden. De harmonische beweging van de meerstemmige zettingen (begeleidingszetting van ondergetekende) is in halve noten; een vanzelfsprekende keuze in deze 2/2 maatsoort. Een rustig gaande beweging van 60 halve noten per minuut past goed bij deze melodie.

Auteur: Christiaan Winter