Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

619 - Lof zij God in de hoogste troon


Gelobt sei Gott im höchsten Thron


Tekst

Herkomst en verspreiding

Het lied verscheen voor het eerst in Ein New Geseng Buchlen van Michael Weisse, het liedboek van de Boheemse Broederschap dat in 1531 te Jungbunzlau verscheen. Deze bundel bevatte 157 liederen, waarvan 137 aan Weisse toe te schrijven zijn. Ook van het lied ‘Gelobt sei Gott im höchsten Thron’, dat twintig coupletten telde, was hij de dichter.
Het lied werd daarna opgenomen in belangrijke bundels van de Broederschap, zoals Ein Gesangbuch der Brüder inn Behemen vnd Merherrn (Nürnberg, 1544) en Kirchengeseng (z.p., 1566).
Het lied werd bij lutheranen geïntroduceerd toen Melchior Vulpius het in 1609 opnam in Ein schön Geistlich Gesangbuch, darinnen Kirchengesänge und geistliche Lieder D. Martini Lutheri und anderer frommen Christen (Erfurt, 1609, nr. 44). Maar het gezang raakte spoedig in de vergetelheid totdat het in de negentiende eeuw opgenomen werd in omvangrijke Duitse liedverzamelingen van onder anderen de belangrijke Duitse hymnoloog Philipp Wackernagel (1800-1877). In Duitse liedbundels voor kerkelijk gebruik verscheen het lied kort na 1900; in uitgaven van het Deutsches evangelisches Gesangbuch werden zes coupletten opgenomen. Dezelfde zes strofen bleef men gebruiken in het Duits-lutherse Evangelisches Kirchengesangbuch (1950, nr. 79) en het Evangelisches Gesangbuch (1995, nr. 103). Voor het Zwitserse Gesangbuch der Evangelisch-reformierten Kirchen (1998, nr. 466) werden zeven coupletten van Weisses lied geselecteerd. Daartussen voegde men drie coupletten over de vrouwen aan het graf, gedicht door Sigisbert Kraft (1927-2006).

Ad den Besten maakte de eerste Nederlandse vertaling, die in de proefbundel 102 gezangen (1964, nr. 35) opgenomen werd. Hij gebruikte dezelfde coupletselectie als in het Evangelisches Kirchengesangbuch. De vertaling werd opgenomen in het in Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland (1968, nr. 179), Filippus Liederenboek (1969, nr. 62 en daarna – met kleine wijzigingen in couplet 3 – in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 213) en het Liedboek. Het lied verscheen ook in de katholieke bundels Zingt Jubilate (2006, nr. 424), het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 653) en Laus Deo (2000, blz. 907).

Inhoud

De bundel van Weisse bevatte een aantal vertalingen van Latijnse liederen. Zo stond boven ‘Gelobt sei Gott im höchsten Thron’: ‘Surrexit Christus hodie’, een veertiende-eeuws Boheems paaslied met elf strofen van twee regels en een toegevoegd ‘Alleluia’. Weisses lied is niet de enige Duitse bewerking van dit Latijnse gezang. Bekend is vooral ‘Erstanden ist der heilig Christ’ (‘De Heer is waarlijk opgestaan’, Liedboek 617), dat het paasverhaal uitgebreider vertelt dan het Latijnse voorbeeld. Ook het lied van Weisse is met twintig strofen veel uitvoeriger dan het Latijnse origineel. Centraal in het Latijnse lied en de Duitse bewerkingen staat de boodschap die de engel verkondigt aan de vrouwen bij het lege graf: ‘Hij is opgewekt uit de dood, en dit moeten jullie weten: Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zul je Hem zien’ (Matteüs 28,7).

Couplet 1

‘Gelobt sei Gott im höchsten Thron’ opent met een couplet waarin God en zijn Zoon geprezen worden, gevolgd door een couplet waarin de reden voor de lof verwoord wordt: Jezus heeft alle zonden en misdaden verzoend. Zowel in Duitse als in Nederlandse hedendaagse liedbundels is alleen de eerste strofe bewaard gebleven. Wel heeft Den Besten met de versregel ‘die voor ons droeg der zonde loon’ (strofe 1) de essentie van het oorspronkelijke tweede couplet weergegeven. Het derde couplet van Weisses lied, waarin verhaald wordt over Christus’ begrafenis, wordt tegenwoordig in geen enkele bundel gevonden.

Couplet 2, 3 en 4

Het tweede couplet (‘Des morgens op de derde dag’) is de vierde strofe van Weisses lied. In de bundel Kirchengeseng uit 1566 wordt in de kantlijn naast deze strofe verwezen naar de hoofdstukken uit de vier evangeliën waarin over Christus’ opstanding verhaald wordt. Vanaf dit couplet wordt dan ook in vijftien coupletten uitvoerig verteld over de ontmoeting tussen de engel en de vrouwen bij het graf.
Het derde en vierde couplet zijn respectievelijk strofe 9 en 10 van het oorspronkelijke lied. In couplet 3 wordt in de Duits-lutherse en de Nederlandse liedboeken niet duidelijk tot wie de engel (strofe 3) zijn woorden richt. Dit komt omdat de achtste strofe van het oorspronkelijke lied weggelaten is, waarin gezongen wordt over de vrouwen die het graf bezochten (Matteüs 28,1; Lucas 24,1):

Da kamen Weibesbilder dar
wurden des Engels auch gewar
und entsatzten sich ganz und gar

In Gotteslob (editie 2013) heeft men daarom na couplet 2 als strofe ingevoegd: Drei Frauen kamen zu dem Ort, erstaunt sahn sie: Der Stein ist fort. Ein Engel saß statt seiner dort.

In Den Bestens vertaling zoals deze in 102 gezangen en Filippus Liederenboek verscheen, luidden de regels 2 en 3 van vers 3:

gij zoekt wiens lichaam gij niet ziet,
Jezus, uw Heer, Hij is hier niet.

Couplet 5 en 6

De laatste drie coupletten van het oorspronkelijke lied van Weisse richten zich tot Christus met de bede dat ‘we’ zijn waarheid aannemen, zodat ‘wij’ bevrijd van zonden zijn naam altijd zullen loven (vergelijk regel 1 van couplet 1). In de hedendaagse Duitse en Nederlandse versies worden de coupletten 18 en 20 gebruikt. De laatste, zesde strofe van het lied is in het Evangelisches Gesangbuch gewijzigd ten opzichte van het Evangelisches Kirchengesangbuch. Oorspronkelijk luidde de strofe:

Damit wir, von Sünden gefreit,
deinem namen gebenedeit
frei mögen singen allezeit.

Mogelijk wilde men het woord ‘gebenedeit’ wegwerken en daarom werd de strofe omgebouwd met gebruikmaking van de eerste zin van het voorlaatste couplet van het oorspronkelijke lied:

O mache unser Herz bereit,
damit von Sünden wir befreit
dir mögen singen allezeit.

De vertaling van Ad den Besten volgt de originele versie van de slotstrofe en heeft dus het woord ‘gebenedijd’.


Melodie

In Ein New Geseng Buchlen werd de liedtekst vergezeld van de melodie die vandaag de dag bekend is van het lied ‘Erstanden ist der heilig Christ’ (zie bespreking daarvan bij Liedboek 617, ‘De Heer is waarlijk opgestaan’).
Melchior Vulpius componeerde een nieuwe melodie en nam deze in 1609 – voorzien van een vierstemmige zetting (zie koorbundel bij het Liedboek) – op in Ein schön Geistlich Gesangbuch, waarbij de melodie in de discantus (D) zit:
Vulpius maakte van het enkelvoudige ‘alleluia’, waarmee elke strofe van Weisses lied eindigde, een drievoudig ‘alleluia’. Daardoor ontstond een zesregelige strofevorm met 8-8-8-4-4-4 lettergrepen in jambemetrum met rijmschema AAABBB (in het Liedboek is een vierregelige strofe aangehouden met rijmschema AAAB).

Analyse

Oorspronkelijk staat de melodie in F, dus hoog, genoteerd. Men zal haar niet op die hoogte gezongen hebben, maar met de notatie in F werd het blijde karakter van de melodie in de vijfde toon (authentiek lydisch) zichtbaar gemaakt.
De melodie speelt zich hoofdzakelijk af in het zogenaamde ‘hoge hexachord naturale’ (= in F: c”-a”; in D: a’-fis”). Een ander kenmerk is dat de melodie sterk vanuit de octaafomvang gedacht is (van d’ naar d”) en in regel 2 zelfs even de e” aanraakt, wat bijdraagt aan de vreugdevolle uitbundigheid. De cis’ in de slotregel functioneert als onderwisseltoon voor (= bevestiging van) de finalis.
Het uitgesproken opgewekte karakter van de wijs wordt in belangrijke mate ook bepaald door de gebruikte ritmiek. De eerste drie regels openen met drie kwartnoten, waardoor een accent valt op volgende, vierde noot/lettergreep (in de Duitse tekst van strofe 1 dus op het woord ‘Gott’). Waar in regel 1 vanaf noot 4 het ritme lang-kort wordt aangehouden, krijgen regels 2 en 3 het ritme lang-kort-kort-lang, wat de melodie schwung geeft.
Bij het drievoudige ‘halleluja’ valt vooral op dat na de drie openingskwartnoten, geen halve noot-kwartnoot volgt, maar een gepuncteerd ritme gebruikt wordt. Als het ware wordt het ritme lang-kort (zie A) daar opgevuld (zie B), wat een extatisch effect geeft:
Vooral in ritmisch opzicht sluit de melodie van Vulpius aan bij de vocale balletto, een Italiaanse dans die vooral eind zestiende en zeventiende eeuw populair was en die in zekere zin model stond voor veel kerkliedmelodieën in de zeventiende eeuw. Prototype is de balletto ‘A lieta vita, Amor c’invita’ van de Italiaanse componist Giovanni Gastoldi (±1554-1609), waarvan de melodie vandaag de dag in Nederland bekend is van Liedboek 675 (‘Geest van hierboven’). In Duitsland werd deze balletto in de zestiende eeuw bekend door het lied ‘In dir ist Freude / in allem Leide, / O du süsser Jesu Christ!’ van vermoedelijk Cyriakus Schneegass (1546-1597), dat voor het eerst gepubliceerd werd in het Amorum Filii Dei Decades Duae (Erfurt 1598).

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Gemeentekoor van Rotterdam-Centrum o.l.v. Dirk Zwart; Jaap Zwart jr., orgel (strofen 1, 2, 5, 6)