Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

623 - O hart, spring op vol vreugde


Auf, auf mein Herz mit Freuden


Tekst

Herkomst en verspreiding

In 1647 verscheen Praxis Pietatis Melica. Das ist Übung der Gottseligkeit in christlichen und trostreichen Gesängen van Johann Crüger. Hierin stonden achttien liederen van Paul Gerhardt, deels voorzien van nieuwe melodieën van Crüger. Onder deze liederen bevond zich het paaslied ‘Auf, auf, mein Herz, mit Freuden’, dat in de rubriek ‘Von Jesu Christi Auferstehung’ stond. Alle exemplaren van Crügers bundel uit 1647 zijn verloren gegaan, van de heruitgave uit 1653 zijn nog wel exemplaren bewaard gebleven:
Het lied telt negen coupletten en is ondertekend met de initialen ‘P.G.’.
In het lutherse Duitsland werd het lied aanzienlijk populair, waarbij opgemerkt moet worden dat in een aantal bundels niet de melodie van Crüger bij de liedtekst geplaatst werd. Er verschenen in de achttiende eeuw circa acht nieuwe melodieën bij Gerhardts ‘Auf, auf, mein Herz, mit Freuden’. In het bekende liedboek Geistreichen Gesangbuch (1704, gezang 106) van J.A. Freylinghausen verscheen een melodie die diverse samenstellers van liedbundels daarna kozen. Maar de meesten bleven Crügers melodie gebruiken.
In de negentiende eeuw werd het lied trouwens meer dan eens uit gezangbundels geweerd omdat het niet voor kerkelijk gebruik geschikt zou zijn; het zou daarvoor te persoonlijk, te heldhaftig en te onverschrokken zijn.
In het Evangelisches Kirchengesangbuch (1950, nr. 86) en diens opvolger, het Evangelisches Gesangbuch (1993, nr. 112), werd Gerhardts lied met de melodie van Crüger opgenomen, waarbij het oorspronkelijke derde couplet geschrapt werd.

In Nederland werd het paaslied in de twintigste eeuw bekend. Hendrik Hasper (1886-1974) nam een eigen vertaling van de oorspronkelijke eerste twee strofen op in zijn Gezangen en geestelijke liederen (1934, nr. 153) en Geestelijke Liederen uit den schat van de Kerk der eeuwen (1935, nr. 194). Voor het Gezangboek der Evangelisch-Lutherse Kerk (1955, gezang 73) maakte Pieter Boendermaker een vertaling van de coupletten 1, 2, 7 en 9.
Ad den Besten schreef voor het Liedboek voor de kerken (1973) een nieuwe vertaling (gezang 214). Hij vertaalde de acht coupletten die ook in het Evangelisches Kirchengesangbuch stonden, zoals blijkt uit de proefbundel 102 Gezangen (1964, gezang 49) waarin ze werden afgedrukt. Maar de Interkerkelijke Gezangencommissie zag de strofen 4 en 5 liever verdwijnen. Dat gebeurde dan ook. Daarom bevatte het Liedboek voor de kerken een vertaling van de oorspronkelijke coupletten 1, 2, 4, 7, 8 en 9. Bij de samenstelling van het Liedboek wenste de redactie een nieuwe vertaling waarin meer recht gedaan zou worden aan het oorspronkelijke lied. Sytze de Vries leverde een fraaie vertaling van de complete oorspronkelijke liedtekst. In tegenstelling tot eerdere Nederlandse vertalingen is het De Vries gelukt de extatische blijdschap van de Duitse tekst te laten doorklinken in zijn vertaling.

Strofevorm

Onder de strofevormen die Paul Gerhardt in zijn liedoeuvre gebruikt, bevindt zich een aantal die een geheel eigen creatie van de dichter zijn. De coupletvorm van ‘Auf, auf mein Herz, mit Freuden’ is daar een van: acht jambische versregels met 7-6-7-6-6-6-6-6 lettergrepen en een rijmschema van a-B-a-B-C-C-D-D.
De relatief korte, maar daardoor krachtige versregels, met name in het Abgesang met uitsluitend mannelijk rijm, bepalen mede het krachtige en uitbundige karakter van het lied.

Inhoud

Het lied is karakteristiek voor Gerhardts oeuvre, dat wil zeggen: het centrale thema is dat God leed in vreugde verandert doordat Jezus Christus pro nobis de omgekeerde weg bewandelde: hij verliet de hemelse vreugde, nam het leed van de wereld op zich en bewerkte zo verlossing van de zonde, het kwaad en de dood.
Inhoudelijk gezien valt het lied in twee delen uiteen. In de eerste drie coupletten van het lied wordt Christus’ opstanding verhaald, terwijl de overige verzen bezingen wat Pasen voor ‘mij’ betekent tijdens het aardse leven (strofe 4-6)), bij het sterven (strofe 7) en na dit leven (strofe 8-9).
Opvallend aan dit paaslied is dat we weinig elementen tegenkomen uit de paasverhalen die we in de vier evangeliën vinden. Daarentegen wordt – zoals hieronder uitgewerkt zal worden – wel gerefereerd aan de nieuwtestamentische brieven en aan Openbaring.
Op de achtergrond klinkt voortdurend Psalm 118, de psalm die in de traditie van de kerk nauw verbonden is aan Pasen. De uitbundige vreugde die in deze psalm vanaf vers 15 klinkt, treffen we ook aan in Gerhardts paaslied. De eerste versregel (‘O hart, spring op vol vreugde’ / ‘Auf, auf, mein Herz, mit Freuden’) sluit aan bij vers 24: ‘Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, laten wij juichen en ons verheugen’.
Gerhardt bezingt het paasevangelie als de triomf van Christus over de vijand. De gedachte dat de opstanding van de Heer een overwinning is, kan eveneens gerelateerd worden aan Psalm 118, bijvoorbeeld vers 15: ‘Hoor, gejubel om de overwinning in de tenten van de rechtvaardigen: de rechterhand van de Heer doet machtige daden’.

Strofe 1

Een lied openen met een oproep was al in de middeleeuwen een veelvoorkomend gebruik. Maar om een oproep aan jezelf (c.q. ‘mein Herz’) te richten, was in Gerhardts tijd een zeldzaamheid. In de vertaling van Den Besten was dit een algemene uitroep is geworden: ‘O morgen van verblijden, o dageraad, o licht’. De vertaling van De Vries sluit aan bij de oorspronkelijke openingszin, waarin de dichter zichzelf oproept om het paasfeit nauwkeurig waar te nemen.
Gerhardts eerste versregel leunt nauw aan tegen de taal van de psalmen, waarin de dichter zichzelf opwekt om Gods werken te overdenken en te loven. Zie bijvoorbeeld de openingen van Psalm 103 (‘Prijs de Heer, mijn ziel, prijs, mijn hart, zijn heilige naam’), 104 (‘Prijs de Heer, mijn ziel, Heer, mijn God, hoe groot bent u)’en 146 (‘Loof de Heer, mijn ziel’).
Het paasevangelie wordt kort en krachtig samengevat in de regel ‘wie kommt nach großem Leiden / nun ein so großes Licht!’ De inspiratie voor deze regel ontleende Gerhardt wellicht aan Psalm 118,27: ‘De Heer is God, hij heeft ons licht gebracht.’ De Vries spreekt in zijn vertaling over het aanbreken van de ‘grote dag’, wat eveneens verwijst naar Psalm 118, en wel naar vers 24: ‘Dit is de dag die de Heer gemaakt heeft’.
De tweede helft van de strofe begint met het vertellen van het paasverhaal: Christus is gestorven en werd gebracht naar het graf, de plaats waarheen wij allemaal gaan. In de Duitse versie eindigt het couplet met de vaststelling dat onze ziel bij het sterven ‘gen Himmel is gereist’. Deze ‘hemelvaart’ zal in de laatste twee strofen van het lied terugkeren, en lijkt relevant te zijn voor de melodie (zie hieronder).

Strofe 2

De Heer werd in het graf gelegd, maar hij stond daaruit weer op als een held en overwinnaar.
Als overwinningsteken zwaait hij vrolijk met de zegevaan (regel 6). Het is goed mogelijk dat Paul Gerhardt zich hier heeft laten inspireren door de schilderkunst. De vaan als overwinningsattribuut treffen we immers sinds de middeleeuwen veelvuldig aan op schilderijen over de opstanding van Christus. Een voorbeeld is een schildering van Hans Memling (±1433-1494) op het rechterpaneel van een huisaltaar:
Een zinrijke, inhoudelijke toevoeging in de Nederlandse vertaling is regel 4: ‘en heel de schepping lacht’ (zie over ‘lachen’ verder bij strofe 6). Het verbreedt de betekenis van de opstanding, die niet alleen zinvol is voor de mens, maar voor de hele schepping. Dit aspect is bijvoorbeeld in middeleeuwse hymnen verwoord, zoals in het twaalfde-eeuwse ‘Mundi renovatio’ (vergelijk Liedboek voor de kerken, gezang 202) van Adam van St.-Victor.

Strofe 3

De derde strofe gaat verder met de beschrijving van Christus’ overwinning. Daarbij wordt verwezen naar Openbaring 12,7 en 20,2, waar verhaald wordt over de strijd tussen de engel Michaël en de draak. Voor deze verwijzing is het belangrijk te weten dat ‘de engel Michaël’ in de lutherse theologie geïdentificeerd werd als Christus.
Een bekende reeks in de zeventiende-eeuwse lutherse theologie is ‘wereld/zonde, dood en duivel’ die door Christus overwonnen worden. Vandaar dat in Gerhardts lied de opstanding niet alleen overwinning op de dood is, maar breder op de ‘vijand’, de duivel, die in Gerhardts tweede strofe al genoemd wordt en in de Nederlandse versie in strofe 3.

Strofe 4, 5 en 6

De dichter schakelt in strofe 4 over op wat de opstanding voor hem persoonlijk betekent. Het zojuist genoemde drietal ‘zonde, dood en duivel’ komen in de vijfde strofe ter sprake. De overwinning van Christus op dood en duivel betekent dat de ik-figuur geen angst meer hoeft te hebben voor deze drie vijanden. Ze zijn nog realiteit, maar hebben geen macht meer.In couplet 5 wordt gerefereerd aan 1 Korintiërs 15,55: ‘Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’ (vergelijk regel 5 en 6 uit couplet 5: ‘Der Tod mit seiner Macht, wird nichts bei mir geacht’ – ‘Al maakt de dood stampij, voor mij is hij voorbij.’).
Gerhardt verwoordt zelfs triomfalistisch: ‘Die Welt ist mir ein Lachen’ of zoals De Vries vertaalt: ‘Nu kan ik vrijuit lachen’. En ‘de nacht is mij een licht, de dood een licht gewicht’ (couplet 6). ‘Lachen’ hoort in Luthers theologie bij Gods verlossing van hel, zonde en dood, en staat tegenover de droefheid die de duivel veroorzaakt. In een van zijn Tischreden zegt Luther over de verloste mens: ‘Sein Herz muss von Grund aus lachen und fröhlich darüber werden...’

Strofe 7, 8 en 9

In het zevende couplet staat de eenheid van de ik-figuur met Christus centraal. Daarbij wordt teruggegrepen op het bekende Bijbelse beeld van Christus als hoofd en de gemeente als zijn lichaam (Efeziërs 5,23-30, vergelijk ook Romeinen 12,3-8 en 1 Korintiërs 12,12-31). Het lied staat helemaal in de eerste persoon enkelvoud. Maar de referentie aan deze metafoor maakt duidelijk dat de ik-persoon zich onderdeel weet van de gemeenschap, het lichaam van Christus.
Christus blijft ‘mijn metgezel’ ook als Hij door dood, nood en hel (Duitse tekst in vers 7: Tod, Welt, Sünd, Not, Höll) trekt. De weg achter Christus aan is een weg uit het aardse lijden naar de hemelse heerlijkheid, die in strofe 8 aangeduid wordt als ‘Saal der Ehren’ (‘zaal der ere’) en in couplet 9 als ‘Pforten die in den Himmel führt’ (‘poorten van Sions gouden stad’, vergelijk Openbaring 22,14).
Op de weg daarheen beschermt de Heer als een schild tegen het ‘woeden van de wereld’. Het ‘schild’ als metafoor voor Gods beschutting is ontleend aan onder andere de Psalmen 3, 5, 7, 18, 27, 84 en 144.
In de twee slotstrofen wordt indirect verwezen naar Christus’ woorden uit Johannes 12,32 (‘Wanneer ik van de aarde omhooggeheven word, zal ik iedereen naar mij toe halen’) en naar 1 Timoteüs 2,11-12 (‘Als wij met hem gestorven zijn, zullen we ook met hem leven, als wij volharden zullen wij ook met hem heersen’).
In de versregel ‘wird hier auch mit gekrönt’ (‘krijgt hier een erekroon’) klinkt Openbaring 2,10 door dat in de Lutherse vertaling uit 1545 luidt: ‘Sei getrost bis an den Tod, so will ich dir die Krone des Lebens geben’.


Melodie

De melodie van Johann Crüger heeft de zogeheten Bar-vorm, waarbij het Aufgesang de regels 1 tot en met 4 omvat en de regels 3 en 4 een herhaling zijn van regel 1 en 2. Het Abgesang bestaat uit de regels 5 tot en met 8.
Crügers melodie behoort tot het zogenaamde basso-continuo-type. De componist componeerde niet alleen de melodie, maar ook een bijbehorende bas die onder de melodie afgedrukt stond; cijfertjes bij de bas vertelden de begeleider welke akkoorden gespeeld moesten worden. Een belangrijk kenmerk van dit liedtype is eveneens het gebruik van gepunteerde ritmen.
De melodie is geïnspireerd op de balletto, een Italiaanse dans. In dit verband is het zinvol de melodie te vergelijken met die van Liedboek 675: ‘Geest van hierboven’. Die melodie is afkomstig van de balletto ‘A lieta vita, Amor c’invita’ van de Italiaanse componist Giovanni Gastoldi. De balletti van Gastoldi waren in de eerste decennia van de zeventiende eeuw bijzonder populair in Duitsland. De typerende ritmiek van de balletto stond model voor meerdere kerkliedmelodieën, waaronder die van ‘Auf, auf, mein Herz, mit Freuden’. Vergelijk de ritmen van de eerste regels van beide liederen:
De melodie van Crüger is opgebouwd uit twee motieven die beide ook in varianten optreden:
De eerste regel opent met motief a, waarna de melodie daalt naar de tonica d’. Opvallend is dat de tekst met een onbeklemde lettergreep begint, maar de melodie opent met een beklemde toon. Mede daardoor krijgen in de eerste regel de woorden ‘Herz’ en ‘Freuden’ alle nadruk.
Regel 2 is gebaseerd op motief b, heeft een stijgende beweging en eindigt in de parelleltoonsoort b-klein en niet – zoals men zou kunnen verwachten – op de hoge tonica d”. Door deze afsluiting wordt niet alleen de uitbundige opgewektheid van het voorafgaande iets getemperd, maar bovenal roept de slotnoot b’ spanning op die om een oplossing in het vervolg vraagt.
De regels 1 en 2 worden herhaald in de regels 3 en 4.
Het Abgesang (regel 5-8) laat zien dat in de eerste helft van de zeventiende eeuw de moderne toonsoorten, en de daaraan gelieerde harmoniek, steeds grotere invloed kregen op kerkliedmelodieën.
Regel 5 opent op de medianttoon fis’ en schakelt motief a’ aaneen met motief b. In het Abgesang neemt de sequenstechniek een belangrijke plaats in. Zo is regel 6 een sequens van regel 5; regel 6 laat dus dezelfde melodie als regel 5 horen, maar dan een secunde hoger. Waar regel 5 eindigt op de tonica, daar moduleert regel 6 naar e-klein, de dominant van de paralleltoonsoort b-klein waar de regels 2 en 4 mee eindigden. Regel 7 is opgebouwd uit motief b, en kenmerkt zich door een stijgende beweging van e-klein via de gis’ naar A-groot, de dominant van de grondtoonsoort D. De slotregel zet in nauwe aansluiting aan regel 2/4 die stijging voort om op de hoge tonicatoon d” te eindigen.
Er wordt doorgaans aangenomen dat Crüger zijn melodie componeerde bij het eerste couplet van Gerhardts lied. In dat geval zou de stijgende beweging in de laatste twee regels verband houden met de opwaartse beweging richting hemel die de geest maakt bij het sterven, waarover de laatste twee coupletregels zingen: ‘wenn von uns unser Geist gen Himmel ist gereist’. Maar de nadrukkelijk stijgende beweging kan ook geïnterpreteerd worden als aansluitend bij het thema ‘opstanding’ en bij de twee slotcoupletten, waarin over het hemelse leven hierboven gezongen wordt.

Auteur: Jan Smelik