Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

689 - Wat altijd is geweest


Lied van vandaag en morgen


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied is voor het eerst in druk verschenen onder de titel ‘Het lied van vandaag en morgen’ in de bundel Liturgische Gezangen voor de viering van de eucharistie (1967, nr. 50) van de Werkgroep voor Volkstaalliturgie, Amsterdam. Overige vindplaatsen zijn onder andere: Randstadbundel (19712, nr. 411); Gezangen voor Liturgie (1984; 19962, nr. 541); Zingt Jubilate (1986; 20062, nr. 419); Petrus en Paulusbundel (1987, nr. 340); Verzameld Liedboek (2004, blz. 898); Tussentijds (2005, nr. 181); Oud-Katholiek Gezangboek (1990; 20062, nr. 680).

De tekst werd door Huub Oosterhuis geschreven op de melodie die Bernard Huijbers omstreeks 1963 componeerde voor een nieuwe proefberijming van Psalm 19 en is dus in wezen een contrafact. Michaël Stumpel componeerde later een nieuwe melodie op de tekst van Oosterhuis, en veranderde de structuur van 12 regels naar 6 regels (Abdijboek Varia 9). 

Oosterhuis herschreef het lied in zijn boek Zien – soms even (Baarn 1972, blz. 144-145) met als beginregel ‘Geen taal die Hem vertaalt’ (later: Aandachtig Liedboek (1983, nr. 89); Gezongen liedboek (1993, nr. 302). De tekst werd gepubliceerd onder de titel ‘Het lied van nu of nooit’ op de melodie van Huijbers in Liturgische Gezangen voor de viering van de eucharistie (1979², nr. 163). Eveneens gepubliceerd met de melodie van Huijbers, maar dan toch onder de titel ‘Het lied van vandaag en morgen’ is het lied met nieuwe tekst te vinden in Randstadbundel (1979⁵, nr. 424); Petrus en Paulusbundel (1987, nr. 212). 

Antoine Oomen componeerde op deze tekst, onder de oorspronkelijke titel ‘Het lied van vandaag en morgen’, een nieuwe melodie, gepubliceerd in Liturgische Gezangen II (1985, nr. 2); Petrus en Paulusbundel (1987, nr. 215) en Verzameld Liedboek (2004, blz. 900).

Uit het feit dat Huub Oosterhuis in zijn eigen bundels (Aandachtig Liedboek, Gezongen Liedboek) de tekst ‘Wat altijd is geweest’ niet meer heeft opgenomen, kunnen we opmaken, dat de tekst ‘Geen taal die Hem vertaalt’ een herschrijving is geweest van ‘Wat altijd is geweest’, van welke tekst hij persoonlijk dan afstand heeft genomen (zie ook ‘Ten geleide’ in Aandachtig Liedboek, blz. 5).

De redactie van het Liedboek heeft de tekstdichter verzocht in het lied ‘Wat altijd is geweest’ enkele zinnen uit de tweede versie over te nemen, waarin hij heeft toegestemd. Daarmee is eigenlijk een derde versie van het lied ontstaan.

Als dit lied al speciaal voor Pinksteren bedoeld zou zijn, lijkt het haast geen toeval dat Oosterhuis zijn tekst maakte op de me­lodie die hoorde bij Psalm 19 uit het Geneefse psalter, de psalm over de wet. Op het pinksterfeest (Wekenfeest) viert het joodse volk de ge­dachtenis aan de wetgeving op de Sinai (Exodus 19-20). Bij nadere lezing blijkt dit lied echter ook heel goed bruikbaar op andere momenten in het kerkelijk jaar.

Vorm

De tekst van het lied bestaat uit drie strofen, welke weer opgedeeld kunnen worden in vier zinseenheden van elk drie regels;  in het eerste couplet loopt regel 9 zuiver grammaticaal bezien door in regel 10.

De tekst is ge­schreven in de jambische versvoet. De versregels bestaan alle uit zes lettergrepen, met uitzondering van regel 9 en 12 die uit zeven lettergrepen bestaan en in tegenstelling tot de overige regels slepend in plaats van staand rijm hebben.

Het rijmschema volgt de indeling in vier eenheden, en wel als volgt: A-A-B-C-C-B-D-D-e-F-F-e.

Inhoud

De titel ‘Lied van vandaag en morgen’ wijst ons erop dat het aspect van de tijd belangrijk is in dit lied. Verle­den, heden en toekomst worden samengebald. In die zin beantwoordt het lied aan de grondtoon van de liturgie: de anamnese, waarin het verleden in het heden tegenwoor­dig wordt gesteld, hetgeen hoop voor de toekomst bete­kent. De eerste zin van het lied verwoordt dit tref­fend: ‘Wat altijd is geweest, / (…) / gebeurt aan ons vandaag’; de eerste zin van de tweede strofe verwijst naar de toekomst: ‘… maar meer en meer wordt Hij / de toekomst die ons wacht’.

Strofe 1

De tekst staat bol van beelden en verwijzingen, die asso­ciatief aan elkaar worden geregen. De tweede regel is een verwijzing naar het pinksterverhaal: het waaien van de geest, dat toentertijd geschiedde (Handelingen 2,1-4), gebeurt opnieuw waar hier en nu de liturgie gevierd wordt. Er klinkt ook in mee de zin uit het gesprek van Jezus met Nikodemus: ‘De wind waait waarheen hij wil; (…) Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is’ (Johannes 3,8). Overigens is in de Liedboekversie de aanduiding geest, in de oorspronkelijke versie met kleine letter, nu met hoofdletter geschreven (de versie in het Oud-Katholiek Gezangboek had overigens ook al de aanduiding met hoofdletter). 

De tweede zin verbreedt deze pinkstergedachte. Gods Geest is metaforisch aangeduid als het vuur van het begin, dat wij inademen. God is de vuurkolom die de Israëlieten uit Egypte voerde (Exodus 13,21-22; 40,38). Wanneer God de wet afkondigt, de Tien Geboden, spreekt Hij uit vuur (Deuteronomium 4,12, cf. Exodus 19,16 en 20,18-19). God neemt het initiatief door zijn woord, maar Hij ver­wacht wel een reactie, een antwoord van ons.

Het woord van God is gesproken in de stilte. Deze para­dox lijkt een verwijzing naar Psalm 19: ‘Toch wordt er niets gezegd, geen woord / gehoord, het is een spraak zonder klank’ (19,4). God spreekt in een nietsvermoedende wereld, maar zijn woord is baan­brekend doordat het noodlot onderbroken wordt (vergelijk ook de titel van een boek van Oosterhuis: Gaan waar geen weg is (Baarn 1979)). De heilsgeschiedenis betekent een breuk in de histo­rische continuïteit van onheil. Daarbinnen blijft God met ons gaan. Hij is nog steeds actief: Hij zoekt naar ons, Hij komt in mens na mens ons tegen. In de oorspronkelijke versie staat hier: Hij komt ons groetend (‘zwaaiend’) te­gemoet, zeggende dat Hij onze Vader is. Ook hier is wel­licht sprake van een allusie op Psalm 19,5-6, waarin de zon, als bruidegom, uit zijn bruidsvertrek treedt. Omwille van het rijm is de woordvolgorde in r. 9 in de tweede versie van Oosterhuis en ook in het Liedboek gewijzigd: in plaats van ‘en baande nieuwe wegen’ staat er nu ‘en baande nieuwe wegen’. 

Strofe 2

In de tweede strofe wordt de gedachte van de ononderbro­ken werkzaamheid van God die met ons mensen begaan is, doorgezet. Alles is vergankelijk, behalve God – geest, vuur, woord –, die nu als de toekomst wordt gepersonifi­eerd. Aan Hem kun je je overgeven, want Hij is be­trouwbaar (er is geen ‘verraad’ bij Hem). Hij immers is onze Schepper, die ons reeds kende voor onze geboorte: Hij peilt en proeft ons hart (cf. psalm 139 in de vertaling van Vijftig psalmen: ‘Mijn God, Gij peilt mijn hart en Gij kent mij’). In de oorspronkelijke versie staat hier: zijn oog is in ons hart.  

In het midden van het lied wordt het subject verlegd van God naar onszelf, waardoor het lied het karakter krijgt van een belijdenis. Wij bestaan bij de gratie van zijn woord. Zijn naam is niet bekend, en tot nu toe niet ge­kend: zijn betekenis is niet in woorden te vatten en iedere naamgeving lijkt tekort te schieten.

De tweede strofe wordt besloten met een paradox. God spreekt niet alleen, maar zwijgt ook. Het zwijgen van goud uit het bekende spreekwoord: ‘Spreken is zilver, zwijgen is goud’, (vergelijk Psalm 19,11: ‘kost­baarder dan zuiver goud is het Woord des Heren’ – vertaling Vijftig psalmen) verwijst wellicht naar het ongemerkte spreken in de stilte (strofe 1). Hij is de toekomst en door zijn woord ook het behoud in ons leven en in ons stervensuur.

Strofe 3

De derde strofe schetst ons het visioen van de eindtijd. Bij de voltooiing zal een paradijs aanbreken, want het he­melse Jeruzalem is een stad van brood en spelen. Dan zal de dood niet meer zijn, namelijk de stok van de onderdruk­ker. De formuleringen doen denken aan de passage in 1 Korintiërs 15,53-56: ‘De dood is opgeslokt en overwonnen’. We zijn dan geen gebroken mensen meer, maar vol­maakt mens. Dit betekent dat in de volheid van de tijd ons hele leven in een nieuw daglicht komt te staan, er komt een nieuwe glans over ons bestaan.

Door de belofte dat zijn woorden werkelijkheid worden, kunnen wij vol vertrouwen met elkaar spreken ‘in hoop en vrede’. Met deze laatste zin zijn we weer terug bij het begin: de vierende gemeenschap die hier en nu samengekomen is.

Auteur: Jeroen de Wit

Vergelijking van de verschillende tekstversies

Wat altijd is geweest Geen taal die Hem vertaalt Wat altijd is geweest
Liturgische Gezangen I, 50 Liturgische Gezangen II, 2 Liedboek 689

1 Wat altijd is geweest,  1 Geen taal die Hem vertaalt 1 Wat altijd is geweest,
het waaien van de geest geen lied dat bij Hem haalt het waaien van de Geest
gebeurt aan ons vandaag. geen god aan Hem gewaagd. gebeurt aan ons vandaag.
Dat vuur van het begin Zijn handen spelen in Dat vuur van het begin
wij ademen het in, op ieder nieuw begin, wij ademen het in,
Gods woord dat antwoord vraagt. geen ander die ons draagt. Gods woord dat antwoord vraagt.
Die in de stilte sprak, Die in de stilte sprak, Die in de stilte sprak,
het noodlot onderbrak  het noodlot onderbrak  het noodlot onderbrak 
en nieuwe wegen baande, en baande nieuwe wegen. en baande nieuwe wegen,
Hij is nog niet verstomd, Hij is nog niet verstomd, Hij is nog niet verstomd,
Hij zwaait ons toe Hij komt Hij zoekt naar ons, Hij komt Hij zoekt naar ons, Hij komt
en zegt Ik ben uw Vader. in mens na mens ons tegen. in mens na mens ons tegen.
     
2 Het meeste gaat voorbij 2 Het meeste gaat voorbij 2 Het meeste gaat voorbij
maar meer en meer wordt Hij maar meer en meer wordt Hij maar meer en meer wordt Hij
de toekomst die ons wacht. de toekomst die ons wacht. de toekomst die ons wacht.
Bij hem is geen verraad Bij Hem is geen verraad, Bij Hem is geen verraad,
Hij zelf heeft ons gemaakt, Hij zelf heeft ons gemaakt, Hij zelf heeft ons gemaakt,
zijn oog is in ons hart.  Hij peilt en proeft ons hart.  Hij peilt en proeft ons hart. 
Wij leven zijn bestaan, Wij leven maar niet echt, Wij leven zijn bestaan,
zijn ongekende naam zijn land van rust en recht zijn ongekende naam
aanschouwen wij van verre. aanschouwen wij van verre. aanschouwen wij van verre.
Zijn zwijgen is van goud Woestijn is om ons heen Zijn zwijgen is van goud,
zijn woord is ons behoud en allen, één voor één, zijn woord is ons behoud
in leven en in sterven. vervreemden, vallen sterven. in leven en in sterven.
     
3 Als alles is volbracht 3 Als alles is volbracht 3 Als alles is volbracht
zal Hij voor ons een stad zal Hij voor ons een stad zal Hij voor ons een stad
van brood en spelen zijn. van brood en spelen zijn. van brood en spelen zijn.
De stok die ons regeert, De stok die ons regeert, De stok die ons regeert,
de dood zal zijn gekeerd, de bek die ons kleineert, de dood zal zijn gekeerd,
wij zullen mensen zijn. de dood zal niet meer zijn. wij zullen mensen zijn.
Hij geeft een nieuw gezicht Doorschenen van zijn licht, Hij geeft een nieuw gezicht
aan duisternis en licht, doorschijnend ons gezicht, aan duisternis en licht,
aan alles wat wij deden. voltooid is ons verleden. aan alles wat wij deden.
Hij maakt zijn woorden waar, Wensdromen worden waar, Hij maakt zijn woorden waar,
wij spreken met elkaar wij spreken met elkaar wij spreken met elkaar
een taal van hoop en vrede. een taal van hoop en vrede. een taal van hoop en vrede.

 


Melodie

Ontstaan van de melodie

In 1961 verscheen de uitgave 150 Psalmen. Proeve van een nieuwe berijming. Bij de verzen 1 en 2 van Psalm 19 uit deze ‘Proeve’ schreef Bernard Huijbers een nieuwe melodie. Het lied kreeg de titel: ‘Het lied van de zon’ en werd voor het eerst gepubliceerd in de losbladige uitgaven van de Werkgroep voor Volkstaalliturgie te Amsterdam. Anton Vernooij heeft een antwoord gegeven op de vraag waarom Huijbers deze nieuwe melodie schreef. Hij en andere leden van de werkgroep vonden het beter om nieuwe melodieën te schrijven, meer passend bij de woord-toon-verhouding die hen voor ogen stond (tekstdeclamatie). De rooms-katholieke kerkgangers waren (nog) niet vertrouwd met de Geneefse psalmmelodieën . Met een nieuwe melodie was het ‘gevaar’ geweken dat de ‘beminde gelovigen’ daarom niet mee wilden zingen. (WINEK-info jaargang 6, nr. 3 1982, pag. 70-73)
Deze melodie kennen we nu bij de tekst ‘Wat altijd is geweest’ in het Liedboek.

Analyse

Huijbers streefde ernaar om de gemeenschap actief te betrekken bij het zingend vieren van de liturgie. Hij wilde de mensen (mee) laten zingen. Deze ‘actieve participatie’ was de vertaling van wat het Tweede Vaticaans Concilie beschreef als ‘actuosa participatio’ – beter verstaan als ‘daadwerkelijke deelname’. De structuur van een melodie kan daarbij behulpzaam zijn, omdat dezelfde melodiefragmenten een paar keer wordt herhaald.
De melodie bestaat uit vier delen, elk van drie regels (structuur: A-A-B-A). Het is een bekend patroon van een volkslied. Onder invloed van de Liturgische Beweging was de Werkgroep voor Volkstaalliturgie doende om de viering van de liturgie een spel te laten zijn van ‘podium en zaal tegelijk’: iedereen werd geacht mee te doen en – dus – ook mee te zingen.
Huijbers heeft zijn gedachten over de volkstaalliturgie geformuleerd in zijn boek Door podium en zaal tegelijk. Volkstaalliturgie en muzikale stijl. Vijf en een half essay over muzikale functionaliteit (Hilversum, 1969).
De dalende lijn (kwart, kwint) is een typerende bouwsteen van de melodie in D-groot. Tot driemaal toe: eerst van de hoogste toon (grondtoon d”) naar de lager gelegen dominant (a’), dan een terts lager (van de b’ via de fis’ omgebogen naar opnieuw de dominant) en ten slotte van de a’ naar de lage grondtoon d’. Vernooij geeft in zijn bespreking aan dat ‘een dalende melodie de mogelijkheid geeft om accenten van de tekst goed op te vangen, zeker wanneer veel regels qua melodie aan elkaar gelijk zijn en de verschillende tekstaccenten een goede verwerking moeten krijgen’.
De syncope in regel 3, 6 en 12 doorbreekt de ‘gewone’ gang van kwarten en achtsten en biedt de zangers de mogelijkheid om op dezelfde melodie zowel één als twee lettergrepen te zingen. Let op het verschil in tekstplaatsing bij enerzijds regels 3/6 en anderzijds regel 12.
Ook de doorgaande beweging van regel 8 naar regel 9 voorkomt dat de melodie saai zou worden. Vaart en spanning blijven gehandhaafd, vlak voor de herhaling van de beginmelodie. Het lied bereikt hier na zijn hoogtepunt een natuurlijk moment van recouler pour mieux sauter, van een beetje inhouden om weer vooruit te gaan.

De hechtheid van de compositie wordt versterkt doordat bijna al het muziekmateriaal is te herleiden tot het beginfragment van regel 1; zowel ritmisch als melodisch worden hier de bouwstenen van heel het lied getoond.

Huijbers geeft als tempo aan: kwartnoot = 94. Hij kiest voor een prettig hoog tempo dat zorgt voor een zekere ‘lichtheid’ bij het zingen. Dit tempo wordt het gehele lied vastgehouden.

Uitvoering

Huijbers schreef deze melodie mede met het oog op participatie van allen. Daartoe koos hij een rolverdeling tussen koor (voorzang) en allen. De voorzang neemt het initiatief, allen herhalen wat zojuist is gehoord. Door deze afwisseling krijgt het zingen meer kleur.

Auteur: Siem Groot

N.B. In de eerste en tweede druk van het Liedboek is een zetfout geslopen in de melodie, zowel in de gemeenteuitgave als in de begeleidingsbundel en koorbundel. De eerste noot van regel 6 moet een a’ zijn, in plaats van de genoteerde b’. Begeleidingsbundel: eerste maat, tweede system, laatste noot van de sopraan: a’ i.p.v. b’).


Media

Uitvoerenden: Gereformeerde Kamerkoor Amersfoort o.l.v. Jannes Munneke; Harry van Wijk, orgel (bron: KRO-NCRV)