Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

780 - In de schoot van mijn moeder geweven


Een eerste kennismaking

In de woorden van dit lied vindt men motieven uit Psalm 8 en Psalm 139. Dit lied van Sytze de Vries is geschikt om bij de doop te zingen, maar ook als openingslied of morgenlied goed bruikbaar, of als psalmlied op verschillende momenten in het jaar.
In de eerste drie strofen herkennen we Psalm 139,13-16: God heeft mij geweven in de schoot van mijn moeder. Hij zag mij in mijn vormeloos begin.
De strofen 4 en 5 verwijzen naar Psalm 8: in de mond van kinderen ‘is het lied al gelegd / dat voorgoed door de stilte kan breken’. In de laatste zin herkennen we Psalm 139 weer, in het bijzonder vers 12: het duister is voor God niet te duister, de duisternis is als het licht.
De melodie van Willem Vogel (1920-2010) is, geheel in zijn stijl, goed zingbaar. Alleen de derde regel vraagt enige aandacht: deze lijkt één toon hoger een herhaling van de vorige regel, maar de laatste drie noten (bij het woord ‘toegewijd’ in strofe 1) moeten één toon hoger gezongen worden dan men verwacht.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Inleiding   

De eerste keer dat ik dit lied in een kerkdienst zong, was tijdens een doopdienst, ter afsluiting van de doopbediening. Het was ergens in 1995, het stond in het toen net uitgekomen vijfde deeltje van de serie Zingend geloven – bijdragen tot de ontwikkeling van het nieuwe kerklied. Mede door dat heerlijke, bijna zwoele openingsakkoord in de begeleiding, de stuwende melodie naar het hoogtepunt op ‘mijn leven’ in de vierde regel was de liefde voor dit lied direct beklonken. En natuurlijk de prachtige tekst. Die moest verder ‘heel mijn leven bestaan’ (5.3).

De oorspronkelijke titel ‘Jij bent daar’ markeert ook een nieuwe ontwikkeling in het schrijverschap van de auteur. Het is een van de eerste teksten waarin hij God met ‘Jij’ aanspreekt. Hij zegt daarover: ‘Hier laat ik mij leiden door twee ‘gestalten’ van God, zoals de profeet Jesaja die beschrijft: ‘… in den hoge en in heiligheid woon ik, - én bij de verbrijzelde en vernederde van geest…(Jesaja 57,15; NBG-51). Als ik tegenover God sta als de Verhevene, de Heilige, dan zeg ik ‘Gij’. Maar is Hij vooral de Nabije, dan zeg ik ‘Jij’. Het is eerbied én het is intimiteit’ (De Vries en Versloot 2015, blz. 16).   

Hoewel het lied lijkt in te steken op de kleine mens, ademt het toch een volwassen benadering. Zeker wanneer Psalm 139 de achtergrond vormt. Daarin mediteert de mens, staande voor het aangezicht van de Eeuwige, over zijn leven, en vraagt om bijstand op zijn levensweg  (‘Doorgrond mij, …zie of ik geen verkeerde weg ga, leid mij over de weg die eeuwig is’; 139,23-24).

Strofe 1

De tekst daalt, met behulp van Psalm 139,13-14, direct af naar de kern, naar de oorsprong, de moederschoot: de plaats waar het leven geweven wordt, als een wonder van bestaan. Groeiend naar het licht, voor het licht bestemd, ja toegewijd aan het licht.

Het is overigens in de tekst waar te nemen, ondanks het ‘Jij’ als aanspreekvorm, dat de dichter tijdens de ‘geboorte’ van deze tekst nog geen gebruik kon maken (als hij dat toentertijd al zou willen) van De Nieuwe Bijbelvertaling (2014). De woorden van zijn gedicht liggen dicht tegen de NBG-vertaling van 1951 aan.

Strofe 2

Ook deze tweede strofe sluit aan bij de Psalm 139. De gedachte dat de Eeuwige de grond is van het bestaan, en vanaf het begin, ja van vóór ons begin al vertrouwd is met onze wegen (139,3) wordt beargumenteerd met de uitspraak: ‘Geen woord ligt op mijn tong, of U, Heer, kent het ten volle.’ (139,4). Dat parafraseert de dichter met: ‘Lang voor ik van je woorden kon weten’. En hij voegt in dit couplet een andere wezenlijke grondvoorwaarde van het menselijke leven toe, in drie regels en in omgekeerde volgorde: ‘licht, Zon, dag’. Het licht van de Eeuwige, van de eerste dag (!) der schepping af is reeds over ons opgegaan, lang voor ik... we heten naar dit licht, naar dit leven. In Hem. Met dit licht, met dit leven hebben we al een naam gekregen.

Strofe 3

In de derde strofe komt deze naam in gearticuleerder vorm aan de orde, want deze naam, mijn naam, hééft Hij al op zijn lippen genomen (3.4). Nog voordat ik aan het licht ben gekomen, was Hij al met mij vertrouwd (zie Psalm 139,3:  ‘met al mijn wegen bent U vertrouwd’). En ook dat ‘bouwen’ (‘heb Jij mij al gebouwd’) ligt dicht tegen het vormen van nieren en gebeente ‘in de schoot van mijn moeder’ aan (139,13-15).

Strofe 4

De aandacht verschuift in strofe 4 en 5, de dichter verlaat het taalveld van Psalm 139. Nu komt Psalm 8 in beeld: ‘met de stemmen van kinderen en zuigelingen bouwt U een macht op tegen uw vijanden’. (8,3).

In strofe 4 wordt de toon wat algemener, woorden als ‘ik’ en ‘mijn’ blijven achterwege. Het is alsof de dichter de wereld in de moederschoot beschrijft, waar de groeiende vrucht geluiden, van moeder en de wereld buiten, hoort . Wordt zo ‘al de toon gezet?’ Is het lied al in de mond gelegd, het lied dat voorgoed door de stilte kan breken’? De stilte wordt hier begrepen als een zwijgende, bijna dreigende nietszeggendheid. Er is een lied nodig om deze te doorbreken. De gedachte is dat de Eeuwige dit lied al in onze mond gelegd heeft, niet alleen van kinderen en zuigelingen, maar in de mond van elk kwetsbaar mens.

Strofe 5

Deze strofe sluit nog een keer bij Psalm 8 aan, bij de kleinen die de grootheid van de Eeuwige zingen, daartoe door de Eeuwige zelf aangezet, Hij ‘doet ze zingen, de Eeuwige die nu opnieuw direct met ‘Jij’ wordt aangesproken, en aan wie gevraagd wordt om een duurzaam loflied in ‘heel mijn leven’, een lied om zijn naam. Zo verwijzen de namen naar elkaar: mijn naam die Hij op de lippen genomen heeft (strofe 3), en zijn naam die ik nu op mijn lippen neem.

Samenvattend: een prachtig lied over de menswording van elke mens, die beschreven wordt in termen van ontstaan en groei, van leven en sterven, van verwondering en vertrouwen. In alles omgeven door de trouw van de Eeuwige.  

Auteur: Nico Vlaming

Bron

Sytze de Vries en Erick Versloot, Het lied op andere lippen. Een leven in liederen. Zoetermeer 2015, blz. 13-17.


Melodie

De melodie van Liedboek 780 schreef Willem Vogel op 15 augustus 1988 als verjaardagscadeau voor Sytze d Vries. ‘In de schoot van mijn moeder’ werd – zoals gebruikelijk bij de liederen van het duo De Vries & Vogel – opgenomen in de serie Amsterdamse Katernen (deel 30, blz. 34). Daarna begon dit lied aan een ware oecumenische zegetocht. Vijf jaar later verscheen het in Zingend Geloven 5 (1995, nr. 77), waarna het lied naast de ‘gebruikelijke route’ – Tegen het donker (2002, nr. 9); Tussentijds (2005, nr. 98); Jij, mijn adem (2009, nr. 171, Liedboek 780 – ook zijpaden bewandelde. In 1996 werd het opgenomen in de uitgebreide uitgave van de bundel Gezangen voor Liturgie (nr. 625) en in het – eveneens door Gooi en Sticht uitgegeven – boekje Jij leve lang met teksten en liederen ‘bij geboorte en groei’. In 2006 kwam het lied terecht in het Vlaamse liedboek Zingt Jubilate (nr. 604).

Hoewel de poëtische vorm meteen bij eerste kennismaking zeer natuurlijk overkomt, is het vierregelige lied met respectievelijk 10, 6, 6 en 10 lettergrepen – voor zover ik heb kunnen nagaan – uniek van structuur. Het metrum met de opeenvolgende anapesten vormde een uitnodiging aan de componist waar mogelijk de figura corta (kort-kort-lang) als ritmische figuur te gebruiken. De logische spanningsopbouw van de melodie is verkregen door het steeds toevoegen van nieuw notenmateriaal. De eerste regel heeft slechts de omvang van een kwart, gebouwd op de grondtoon d’. In de volgende korte regels worden respectievelijk de a’ en b’ toegevoegd om aan het begin van de slotregel de hoogste noten cis” en d” te bereiken. De beperking van de muzikale parameters (onder meer ritme en intervallen) draagt belangrijk bij aan het compacte en zangerige karakter van deze melodie.

Bij de notatie van de melodie is iets vreemds gebeurd. In vrijwel alle uitgaven ontbreken de maatstrepen en zijn slechts halve ‘hulplijntjes’ en een alla breve maataanduiding te vinden. Om mij onduidelijke redenen verschijnen in Tussentijds en het Liedboek opeens maatstrepen en wisselende maataanduidingen (2/2 en 3/2). Strikt theoretisch is er geen verschil, maar het notenbeeld werkt daarmee een zwaardere, minder legato uitvoering in de hand. Dat is jammer, want wellicht niet overeenkomstig de bedoeling van de componist.

Hieronder heb ik de melodie opgenomen, genoteerd op één doorlopende notenbalk om zo het glooiende karakter van de wijs te onderstrepen. Met name de gelijkmatige wijze waarop in een lange aanloop de hoogste noot wordt bereikt, is hier goed te zien. Ook de zeer regelmatige afwisseling van de korte motieven wordt hieronder inzichtelijk gemaakt.

Het dalende motief A opent de melodie en sluit haar af. Overigens liet de componist de keuze voor het openingsmotief aan Sytze de Vries: d’-e’-fis’ was de andere optie. Om tekstuele redenen (‘in de schoot’) heeft De Vries toen voor het dalende motief gekozen: een mijns inziens gelukkige keuze. Vervolgens wisselen de motieven B en C elkaar op steeds andere toonhoogten af. Vreemde eend in de bijt is het voorlaatste motief – daar waar het vraagteken staat. Op die plek doorbreekt Vogel de ijzeren logica van deze melodie. Hij voegt niet alleen de dalende kwart als nieuw en tevens grootste interval in, maar er verschijnen ook twee repeterende noten ten tonele. De noot bij het vraagteken had logischerwijs een b’ moeten zijn, maar – ziehier de hand van de meester – dat levert een beduidend minder aantrekkelijk slot op. Het zijn de drie laatste motieven (B, ? en A) die in de uiteindelijk gekozen variant beginnen met respectievelijk een b’, een a’ en een g’ en daarmee een waardige afronding van deze melodie opleveren.

De begeleidingszetting is gedateerd op 14 februari 1990. Vreemd genoeg werd deze zetting wel vanaf het begin voorzien van maatstrepen, hoewel de maataanduidingen dankzij het gekozen muzieknotatieprogramma pas in de begeleidingsbundel bij het Liedboek verschenen. Vogel koos voor ‘softe’ samenklanken met septiemen en voorhoudingen. Opvallend zijn de grote sprongen in de bas, die een evenwichtig contrapunt vormen met de voorzichtig stijgende en dalende melodie. De koorzetting van ondergetekende sluit bij het idioom van Vogel aan. Een tempo van 60 à 66 halve noten levert een rustig kabbelende wijs op.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Koor en Jongerengroep Open Kerk Helvoirt o.l.v. Peer Verhoeven; Sjaak Bloem, orgel; Jan Wijgers en Els Althuizen, blokfluit