Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

811 - Zoals een moeder zorgt


Een eerste kennismaking

‘Zoals een moeder haar zoon troost, zo zal ik jullie troosten; in Jeruzalem zul je troost vinden.’
Deze zin (Jesaja 66,13) vormt het uitgangspunt van dit lied van Huub Oosterhuis. Het beeld van de troostende en zorgende moeder wordt gebruikt om te beschrijven wat en hoe ‘een god van liefde’ is. Wij weten dat door het woord dat ons bij de hand neemt en ons uit Egypte (het angstland) naar de vrijheid brengt (strofe 2). Opvallend is dat aan het eind van de tweede strofe de wij-vorm in de ik-vorm verandert: ‘laat mij niet moeten gaan / als Gij niet zelf nabij bent.’
De derde strofe beschrijft in een natuurbeeld hoe God mensen overkomt: als ‘een waterval van licht, / van vreugde en gerede hoop.’
Het meest opvallende aan de melodie van Antoine Oomen is de voortdurende afwisseling van een 3/2- en 6/4-metrum. Toch schrijft de componist geen maatwisselingen. De begeleidende stemmen laten een constante beweging in halve noten horen. Daarom is gebruikmaking van de begeleiding van de componist noodzakelijk, tevens voor de voor- en tussenspelen die de strofen tot een eenheid maken.
Het lied moet heel rustig gezongen worden (tempoaanduiding van de componist: 66 halve noten in een minuut).

Auteur: Pieter Endedijk


Lied van woord en weg


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Boven de eerste uitgave van dit lied met de muziek van Willem Vogel (10 Bijbelliederen, Hilversum 1989) staat: ‘dat je gaat op zijn weg, al doende de woorden die ik gebied vandaag. Het zal je zijn tot geluk! – Deuteronomium 10,12’, dit verwijst naar de laatste regels van het eerste couplet.
Dit lied werd vervolgens met een melodie van Antoine Oomen gepubliceerd in Liturgische Gezangen II (aanvulling 1991, nr. 117) en ook opgenomen in Gezangen voor Liturgie (editie 1996, nr. 659); Verzameld Liedboek (2004, blz. 237); Tussentijds (2005, nr. 53) en Zangen van zoeken en zien (2015, nr. 373).

Vorm

Een lied van drie coupletten van zeven regels. De derde en de zevende regel rijmen op elkaar, zo ook de vierde en vijfde regel. Vreemd is dat in het notenbeeld (= het eerste couplet) de vierde regel korter is en de vijfde regel een binnenrijm krijgt.

Inhoud

Couplet 1

Met een verwijzing naar Jesaja 66,12-13 begint het eerste couplet (zie register op bijbelplaatsen, blz. 1593). ‘Een god’ wordt vergeleken met een moeder die zorg en vastigheid geeft (‘waarborgen’) aan de haar toevertrouwde kinderen. Zo is ‘een god van liefde’ onophoudelijk en hevig betrokken. Hoe is dat te merken? Door zijn ‘woord dat Hij ons heeft gegeven’. (Zie het bijbelse motto boven de eerste uitgave met de muziek van Willem Vogel.) Nu valt op dat ‘het woord’ wel een bepaald lidwoord heeft en je mag veronderstellen dat ‘het woord’ een concrete en sprekende gestalte is van de veel diffusere ‘een god’.

Couplet 2 

Met ‘dat woord’ gaat het verder. Het tweede couplet gedenkt de bevrijding uit Egypte en de tocht door de woestijn. Wanneer je gedenkt, gaat het niet meer over een gebeurtenis van eeuwen geleden die enkele Hebreeën overkwam, dan gaat het over ons, hier, nu. ‘Het woord’ blijkt het woord ter bevrijding te zijn, dat ons – als een moeder – bij de hand neemt. Het is prachtig zoals de beeldspraak hernomen wordt. In de Bijbel komt een aantal keren het beeld voor van God die in de woestijn Israël heeft gevoed en grootgebracht. In feite is het ook zo: het slavenvolkje is pas in die veertig jaar woestijn het volk van God geworden. Nu wordt herinnerd dat het woord de kinderen bij de hand neemt op die moeilijke weg: ‘dwars’, ‘hoog’, ‘heet’, ‘droog’, ‘onbegaanbaar’.
Het tweede couplet eindigt met een gebed: niet meer in de wij-vorm, maar in de ik-vorm: als ik die weg moet gaan, blijf dan bij me. God is niet meer ‘een god’, niet meer ‘dat woord’ maar ‘Gij’.

Couplet 3 

Het derde couplet begint met een natuurbeeld voor God: ‘een waterval’. Dat roept kracht op, beweging, overvloed en continuïteit. Na de reeks woorden die de moeizame weg aanduiden volgt nu een reeks woorden die het plezier van de onverwachte nabijheid van God tekent: een Gij, iemand achter je, naast je, tegenover je.
Door deze ‘vreugde en gerede (redelijke!) hoop’ is het voor mij/ons mogelijk het woord gestalte te geven, de wet te doen, de richting die ons wordt gewezen in te slaan. ‘Ik besta uw woord’ is te verstaan als: ik leef uw woord.
‘Nog weet ik niets van U’, deze woorden lijken tegengesteld aan wat voorafging, er werd toch gesproken over God, over Gij, over ‘dat woord’. Blijkbaar heeft de dichter ten diepste het besef dat al zijn woorden vermoedens zijn, beelden en benaderingen en niet meer dan dat; maar stoutmoedig durft hij te zingen: ‘ooit zal ik U aanschouwen.’

Liturgisch gebruik

In wat voor dienst kan dit lied gezongen worden en op welke plaats?
Het is in ieder geval een lied voor een woorddienst al dan niet in combinatie met het avondmaal. In het Liedboek is het opgenomen in de rubriek ‘Rond de Schriften’. Het lied past ook als antwoordlied op de derde zondag van de zomer in het C-jaar (Gemeenschappelijk Leesrooster) als Jesaja 66,10-14 wordt gelezen. Met de thema’s ‘uittocht’ en ‘bevrijding’ kan het ook gezongen worden in de veertigdagentijd en paastijd.

Auteur: Andries Govaart


Melodie

In 1986 schreef Antoine Oomen de muziek voor dit lied en daarmee werd de tekst van Oosterhuis bekend en geliefd bij veel kerkgangers. Ook Willem Vogel heeft deze tekst getoonzet (Tien Bijbelliederen, Hilversum 1989).

Het is echter begrijpelijk dat de liedboekredactie voor de versie van Oomen koos, al was het alleen maar vanwege de grotere bekendheid van deze toonzetting. Voor veel organisten is het prettig dat dit een van de weinige Oomen-liederen is die door de componist is voorzien van een goed speelbare orgelbegeleiding (meestal schrijft hij immers een gecompliceerde pianobegeleiding). Deze orgelpartij is obligaat en daarom is het prettig dat de melodie van het voor- en tussenspel ook in het Liedboek genoteerd staat: zo is het voor de gemeente gemakkelijker om op het juiste moment in te zetten.

De melodie heeft de omvang van een octaaf (van es’ tot es”) en beweegt zich vooral in secunden en tertsen, al komt ook tweemaal de dalende kwart voor (regel 2 en regel 7) en ongeveer halverwege het lied een dalende kwint (regel 4, op het woord ‘liefde’) die direct gevolgd wordt door zijn omkering. Kenmerkend voor de melodie zijn ook de vele syncopen. Als je slechts de eenstemmige notatie voor je hebt, zou je nog kunnen denken aan een afwisseling van driedelige en tweedelige maten (3/2- en 6/4-maat), maar de vierstemmige koorzetting en de orgelbegeleiding laten er geen misverstand over bestaan dat er toch echt sprake is van een 3/2-maat met een overvloed aan accentverschuivingen. De baslijn (zowel in de koor- als in de orgelpartij) houdt als enige stem strikt vast aan de gewone loop van de 3/2-maat en biedt daarmee metrisch en ritmisch houvast.

In de tweede regel van de eerste strofe – ‘voor kinderen, haar toevertrouwd’ – is het moeilijk te voorkomen dat bij ‘kinderen’ door de stijgende melodie een benadrukking op de laatste lettergreep (‘kinderén’) wordt gevoeld. Bij het zingen zal er dus extra aandacht gegeven moeten worden aan ‘kin-‘ en daarna aan ‘toe-‘, terwijl de andere lettergrepen wat meer ingehouden gezongen dienen te worden. In de andere strofen liggen de tekstaccenten op deze plek veel gunstiger (‘dat woord, gedúldig voert het ons’ en ‘van vreugde én gerede hoop’).

Bij het zingen van de regels 4 en 5 in de tweede en derde strofe moet men attent zijn op een iets andere tekstverdeling. Volgens de muzieknotatie van de eerste strofe zouden de regels als volgt worden afgebroken:

Strofe 1:


zo werkt een god van liefde,
en geen uur verflauwt zijn vuur.

Strofe 2:


Zo onbegaanbaar dwars die
weg, zo hoog, zo heet en droog –

Strofe 3:


zo overkomt Gij mensen,
ik besta uw woord en ga.

Oomen schreef het lied voor vierstemmig koor, waarbij de gemeente meezingt met de sopraanpartij. Een eenstemmige uitvoering is echter ook goed mogelijk en is vooral aan te raden als het lied bij de kerkgangers nog niet zo bekend is. De cantorij kan dan unisono de gemeente ondersteunen (en eventueel ter afwisseling de tweede strofe meerstemmig zingen).

Boven het lied staat aangegeven: molto legato, dat wil zeggen dat er in lange gebonden lijnen gezongen moet worden, waarbij – althans in de koorpartituur – de komma’s in de notenbalk de ademmomenten aangeven. En dat alles in een zeer rustig tempo (halve noot = 66).

In algemene zin kan gezegd worden dat de muziek aanvoelt als een warm bad (de moederlijke zorg van God) én als een uiting van de vreugde en hoop waarvan sprake is in de derde strofe. Met name vanwege dit laatste aspect is het daarom niet aan te raden om het lied – ondanks de vrij hoge ligging in de toonsoort Es-groot – naar beneden te transponeren. Het is aan het koor en de organist om de kerkgangers bij de hand te nemen en in hen het enthousiasme aan te wakkeren dat hen tot grote hoogte laat komen.

Auteur: Bert Stolwijk


Media

Uitvoerenden: koor van de Amsterdamse Studentenekklesia en/of koor voor Nieuwe religieuze muziek