Een eerste kennismaking
Willem Barnard gaf dit lied als titel mee: ‘Van de genodigden’. Het verwijst daarmee naar Lucas 14,1-11 over de genodigden op een bruiloftsmaaltijd, maar de dichter beschrijft het Bijbelverhaal niet, maar mediteert over die vaak genoemde omkering: ‘Wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden’ (14,11). De knechten mogen gaan heersen, de slaaf, de ontrechte, de vreemdeling wordt zoon en krijgt deel aan de erfenis, de toekomst. Dat wordt beschreven in de begin- en slotstrofe. Die omkering, die ruiling, is vanwege die Ene, de eerstgeborene uit de doden (strofe 2), die als laatste, ‘als allerlaatste / ter wereld wederkomt’ (strofe 3).
De melodie van Frits Mehrtens is geconcipieerd vanuit de tekst van de vijfde strofe van dit lied: ‘Maar wie zich heeft gebogen...’ De melodielijn heeft de vorm van een boog en het rijmschema in de tekst (a-b-a-b) is in de melodie terug te vinden: de derde regel is een hogere herhaling van de eerste.
Auteur: Pieter Endedijk
Van de genodigden | |||
Willem Barnard | |||
Frits Mehrtens |
Tekst
Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor dit compendium.
Dat de slaven tot zonen worden, is een hoofdthema van het profetische geloof. De slaven uit het piramiderijk werden als pelgrims uitverkoren, het onderdrukte Israël werd ‘zoon van God’. De onderste steen kwam boven, de laatsten werden de eersten. De verdrukten beërven de aarde, zo wordt ons aangezegd. Maar de weg van die verdrukten naar hun nieuwe aarde, hun heilsrijk, is geen weg van (op hun beurt weer) overmacht. Het is de exodus, de uittocht-doortocht-intocht-weg, de doopgang. Het messiasbericht over Jezus heeft dat scherp geaccentueerd. De ‘laatste’ die de ‘eerste’ werd, de man die verlaten de nacht in ging, wordt gevierd als de ‘eerstgeboren(e) van allen uit de dood’. Zijn zorg is dan ook, het verlate en verlatene te zoeken.
Het motief van ‘eerste’ en ‘laatste’, aan de gelijkenis uit Lucas 14,7-11 ontleend, wordt in dit lied ook zo toegepast, dat de komst van onze Heer wordt gezien in datzelfde verband. Zijn komst, zijn toekomst, betekent ook weer, dat hij die de allereerste is ‘als allerlaatste / ter wereld komt’. En dat brengt het gericht mee: wie zich als eersten, als hoogsten lieten gelden, worden teruggewezen. De oervloed uit de scheppingsmare moet ‘zwijgen voor de Heer’ en de omhoog strevende ‘bergen worden vereffend’. Maar (natuurlijk staat ‘zee’ hier vooral voor de stormachtige onpeilbare woede van de volkeren, en ‘bergen’ voor de hoogmoed van top-people!) wie onder de geboden heeft willen doorgaan, die zal dan ook worden verhoogd. Die zal recht op zijn voeten, recht op de aarde staan, rechtstandig als een paradijselijke Adam in de ‘staat der rechtheid’. Want:
de laatsten worden de eersten,
wie knielde krijgt een troon,
wie slaaf was mag nu heersen,
de vreemdeling wordt zoon.
Het lied is gecorreleerd met Liedboek 991, gezongen op dezelfde melodie, ‘De eersten zijn de laatsten’. In De Tale Kanaäns (Amsterdam 1963, blz. 102-103) staan ze zelfs beide aangegeven bij dezelfde zondag, de zestiende na Pinksteren .
Auteur: Willem Barnard
Melodie
Van Frits Mehrtens (1922-1975) is bekend dat hij teksten waarbij een melodie geschreven moest worden eerst woord voor woord analyseerde: wat wil die tekst zeggen en wat wil die niet zeggen? En zijn er plaatsen waar door een verkeerd accent in de melodie een geheel andere uitleg van de tekst ontstaat dan wenselijk is? Zo schreef Mehrtens meestal zijn melodie vanuit een bepaalde strofe van het lied.
Bij dit lied ‘Van de genodigden’ werd het karakter van de melodie bepaald door woorden uit de vierde strofe: ‘Wie zelf zich hoog verheffen, / die slaat zijn oordeel neer’. In een toelichting bij de melodie schreef Mehrtens: ‘Hoe krijg ik het voor elkaar, dat de melodie de gemeente niet verleidt tot vaststelling van wie nu die laatsten en die eersten zijn? Natuurlijk, de tekst van Barnard (van Lucas moet ik eigenlijk zeggen) laat dat anticiperend duiden niet toe. Maar, zo leert de praktijk, een melodie kan een ‘genuanceerde’ tekst reduceren tot een projectie, die uiteraard het eigen gelijk op het scherm brengt’ (Een compendium… Amsterdam 1977, k. 267-268).
Zo ontstond deze melodie in een 6/8-maat (in de liedboeken afgedrukt als een zogenaamde dubbele ‘tactus proportionatus’). De eerste regel van de vijfde strofe, ‘Maar wie zich heeft gebogen...’, bracht Mehrtens tot de boogvorm in de melodie van die regel. In de derde regel wordt deze melodieregel herhaald, nu een terts hoger, niet in g-mineur als de eerste regel, maar in Bes-majeur. Zo is het rijmschema van de tekst (a-B-a-B) in de melodie herkenbaar, maar ook inhoudelijk: de knechten die mogen heersen zijn de laatsten die eersten worden.
De vierde regel is weer een gevarieerde herhaling van de eerste.
Dit lied heeft breed ingang gevonden, zowel in de Reformata als de Romana. De vele liedbundels uit beide tradities waarin dit lied is opgenomen, getuigen daarvan, onder andere: Zingt Jubilate (1978, nr. 589), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 971) en Laus Deo (2000, blz. 1044).
Deze melodie wordt ook gebruikt voor het lied ‘Van de twee broers’, Liedboek 991.
Auteur: Pieter Endedijk
Media
Uitvoerenden: Koor OAZE o.l.v. Wim Ruessink; Hayo Boerema, orgel (bron: KRO-NCRV)