Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

990 - De laatsten worden de eersten


Een eerste kennismaking

Willem Barnard gaf dit lied als titel mee: ‘Van de genodigden’. Het verwijst daarmee naar Lucas 14,1-11 over de genodigden op een bruiloftsmaaltijd, maar de dichter beschrijft het Bijbelverhaal niet, maar mediteert over die vaak genoemde omkering: ‘Wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden’ (14,11). De knechten mogen gaan heersen, de slaaf, de ontrechte, de vreemdeling wordt zoon en krijgt deel aan de erfenis, de toekomst. Dat wordt beschreven in de begin- en slotstrofe. Die omkering, die ruiling, is vanwege die Ene, de eerstgeborene uit de doden (strofe 2), die als laatste, ‘als allerlaatste / ter wereld wederkomt’ (strofe 3).
De melodie van Frits Mehrtens is geconcipieerd vanuit de tekst van de vijfde strofe van dit lied: ‘Maar wie zich heeft gebogen...’ De melodielijn heeft de vorm van een boog en het rijmschema in de tekst (a-b-a-b) is in de melodie terug te vinden: de derde regel is een hogere herhaling van de eerste.

Auteur: Pieter Endedijk


Van de genodigden


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Al in de oer-editie van De adem van het jaar uit 1958 (blz. 320) komen we dit lied tegen. Het is een tekstuitgave met achterin enkele melodieën in handschrift van Frits Mehrtens. Ook zijn melodie bij dit lied is daar te vinden (blz. 367). Vervolgens wordt het lied in een groot aantal liedbundels opgenomen, waaronder het Filippus liederenboek (1969, nr. 16), het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 70), Zingt Jubilate (1977, nr. 589), het Abdijboek (vanaf 1981, Varia 119), Laus Deo (2000, blz. 1044), het Liedboek (2013) en In wind en vuur (2023, nr. 172).

Inhoud

Joodse achtergrond

Willem Barnard schreef zijn liederen ‘op de adem van het jaar’. In De tale Kanaäns (1963) is dat goed te zien: alle liederen staan bij een bepaalde zondag. Ook In wind en vuur, de verzamelde liederen met toelichtingen (Middelburg 2023), heeft het grootste deel van de liederen ingedeeld volgens het liturgisch jaar. Maar Willem Barnard heeft in veel van zijn werken getuigd dat het christelijk gedenkjaar niet los te zien is van de synagogale liturgie, waarbij vooral de verbinding met de joodse najaarsfeesten aandacht krijgt. Deze vallen in de kerk rond de quatertemperdagen: kanteldagen op de wisseling van de seizoenen.
Met de overgang van het eenjarige naar het driejarige leesrooster (het A-, B- en C-jaar) zijn wel meer schriftlezingen in beeld gekomen, de relatie met de joodse feesten is echter verloren gegaan. Barnard kon zich daarover opwinden: ‘De post brengt papier voor de ‘vredesweek’. De vredesweek wordt gehouden van 23 tot 30 september, dat wil zeggen rondom Rosj Hasjana. Als immer aangeleund tegen de oude veelzeggende traditie van Jom Tov, maar zonder daar ook maar iets over te zeggen. Op donderdag 27 september [1973] is het joods nieuwjaar. Zelfs het [oude] Missale Romanum draagt er in zijn quatertemperdagen nog kennis van. Maar niet alzo de samenwerkende Nederlandse christenheid. Ze zijn zelfs te verlicht voor het oude kerkvaderstandpunt, namelijk dat men de joden hun (hun!) heilige dagen moest afstrijden. Nee, ze kennen de wortels van het geloof niet meer’ (Willem Barnard, Een zon diep in de nacht, Vught 2009, 242-243, 7 september 1973).

Rosj Hasjana (Joods Nieuwjaar)

‘De laatsten worden de eersten’ is een lied voor Rosj Hasjana, de verjaardag van de wereld op de eerste dag van Tisri, dat is de zevende maand. ‘De ‘nieuwjaarsdag’ valt dus binnen het joodse jaar! Anders gezegd: de joden tellen hun levenstijd als volk niet gelijk op met de wereldtijd. (…) De joden tellen namelijk als gemeente, als ekklesia, van Pasen af, de dag van hun bevrijding, van hun roeping, hun geboortedag als heilig gezelschap! De bevrijdingsmaand (Nisan) is de eerste maand van het Joodse jaar. De verjaardag van de wereld [dus aan het begin van de zevende maand] valt binnen de telling van het paasverbond. Anders gezegd: het bevrijdingsbesef omvat het blote bestaan. (…)
Volgens de oude wijsheid ligt op Rosj Hasjana het ‘boek des levens’ opengeslagen voor Gods ogen. ‘Daarin worden opgeschreven wie er zullen komen, wie er zullen blijven en wie zullen gaan’. Op de ‘dag van de schepping’, zo zegt men, rijst de vraag in Gods hart, of de mensen beantwoorden aan zijn bedoeling, of ze terecht geschapen zijn en niet hun tijd, hun kans, hebben verbeurd. (…) Daarom buigen de vromen en zijn verdrietig om hun mislukking. (…) Tien dagen lang duurt de boetetijd, het smeekgebed om nieuwe kansen, nieuwe dagen, dat ons gegeven en vergeven moge worden!’ (W. Barnard, Binnen de tijd: Het zinsverband der liturgie, Haarlem/Hilversum z.j. [1965], 224-225).

Twee liederen

Barnard heeft zowel dit lied ‘Van de genodigden’ als het later geschreven lied ‘Van de twee broers’ (Liedboek 991) geplaatst op de zestiende zondag na Pinksteren volgens het oude missaal, waarop Lucas 14,1-11 het evangelie is (W. Barnard, De tale Kanaäns, 1963, 102-103). Beide liederen verwijzen naar elkaar. De beginregel ‘De laatsten worden de eersten’ van dit lied is in het lied ‘Van de twee broers’ omgekeerd in ‘De eersten zijn de laatsten’.
‘De laatsten worden de eersten’ beperkt zich voornamelijk tot Lucas 14,7-11, de parabel over de ‘hoogste’ en de ‘laagste’ plaatsen bij een bruiloft: kies niet zelf de ereplaats, maar neem de minste – dan kan de gastheer je altijd nog hogerop nodigen. Deze verzen vormen ‘een kerngelijkenis, een samenvatting van messiasmare’. Barnard verwijst naar Spreuken 25,6-7 en Filippenzen 2,8-9: ‘Wij weten en geloven dat Jezus als de minste der mensen zijn taak heeft volbracht. Hier, in het evangelie van vandaag, spreekt hij daar zelf over, hij vertelt van zichzelf en wat hij als de weg voor zich zag’ (Willem Barnard, Op een stoel staan 3, Haarlem 1979, 31).

Vernedering en verheffing

De eerste en de laatste strofe beginnen gelijkluidend. De woorden ‘De laatsten worden de eersten, / wie knielde krijgt een troon’ wijzen erop dat het in beide strofen gaat om de verheffing van wie zich vernedert (Lucas 14,11b). Dat zijn de knechten en de dienaar (strofe 1, regel 3-4) en de slaaf en de vreemdeling (strofe 6, regel 3-4).
De tussenliggende strofen vallen in twee delen uiteen: strofen 2 en 3 gaan over Jezus, strofen 4 en 5 over ons. Het eerste deel zingt over Jezus als sprekend voorbeeld van jezelf vernederen. Het tweede deel gaat over wie daar een voorbeeld aan kunnen nemen. Wie zijn voorbeeld niet volgt, maar zichzelf verheft, die wordt neergeslagen (strofe 4, regel 1-2). Wie wel zijn voorbeeld volgt en zichzelf vernedert, die wordt verhoogd. Lucas 14,11 laat het hierbij. Er volgt geen nadere uitleg. Barnard geeft die wel. Wie zichzelf hoog verheffen, worden neergeslagen door ‘zijn oordeel’ (strofe 4, regel 2). En ‘wie zich heeft gebogen / (…) / die zal hij ook verhogen’ (strofe 5, regel 1 en 3).
‘Dat brengt het gericht mee: wie zich als eersten, als hoogsten lieten gelden, worden teruggewezen. De oervloed uit de scheppingsmare ‘moet zwijgen voor de Heer’ en de omhoogstrevende ‘bergen worden vereffend’. Maar (natuurlijk staat ‘zee’ hier vooral voor de stormachtige onpeilbare woede van de volkeren en ‘bergen’ voor de hoogmoed van top-people!) wie onder de geboden heeft willen doorgaan, die zal dan ook worden verhoogd. Die zal recht op zijn voeten, recht op de aarde staan, rechtstandig als een paradijselijke Adam in de ‘staat der rechtheid’’ (Compendium, k. 267).

Knielen en buigen

In dit lied komt vijfmaal het betrekkelijk voornaamwoord ‘wie’ voor. Eenmaal in meervoud als aanduiding voor ‘wie zelf zich hoog verheffen’ net als ‘de bergen’ en ‘de zee’ (strofe 4); en viermaal in enkelvoud: ‘wie knielde’ (strofe 1), ‘wie zich heeft gebogen’ (strofe 5), ‘wie knielde’, ‘wie slaaf was’ (strofe 6). Het enkelvoud staat open en biedt ruimte zowel voor de Heer als voor de zijnen. ‘Wie’ is dan niet alleen degene die zich door dit evangelie – en vervolgens door het lied – laat gezeggen, maar ook degene die het evangelie in eigen persoon is. Dit ‘wie’ bezingt de Heer en ieder die Hem volgt.
Christus zelf immers knielde om zijn discipelen de voeten te wassen. Hij knielde in doodsnood in de Olijvenhof. Hem wacht een troon, zegt de Apocalyps. Hij heeft zich gebogen voor de wil van de Vader, en de Vader heeft Hem verhoogd. Hij nam de gestalte aan van een ‘slaaf’: ‘Hij heeft zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: Jezus Christus is Heer, tot eer van God, de Vader’ (Filippenzen 2,7-11). Zo bezingt dit lied de kern van het evangelie.

Liturgische bruikbaarheid

Lucas 14,1-11 is dus de lezing die aan dit lied ten grondslag ligt, of meer toegespitst: het lied concentreert zich op het perikoopje van de gelijkenis (14,7-11). Het huidige C-jaar wijst Lucas 14,1.7-14 aan als het evangelie op de elfde zondag van de zomer, ook dicht op de genoemde joodse feestdagen. Het gaat in op het kiezen van de eerste of laatste plaats. Deze keuze is bepalend voor de plaats die ons zal worden toegewezen bij de wederkomst van de Heer (strofe 3). Het lied kan daarom ook goed functioneren in de voleindingstijd. In het Liedboek heeft het lied een plaats gekregen in de rubriek ‘Gerechtigheid’, wat wijst op ruimere toepassingsmogelijkheden dan wanneer het genoemde Bijbelgedeelte aan de orde is.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Henk Schoon en Klaas Touwen aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 663-665) met een aanvulling van Pieter Endedijk.


Melodie

Van Frits Mehrtens (1922-1975) is bekend dat hij teksten waarbij een melodie geschreven moest worden eerst woord voor woord analyseerde: wat wil die tekst zeggen en wat wil die niet zeggen? En zijn er plaatsen waar door een verkeerd accent in de melodie een geheel andere uitleg van de tekst ontstaat dan wenselijk is? Zo schreef Mehrtens meestal zijn melodie vanuit een bepaalde strofe van het lied.
Bij dit lied ‘Van de genodigden’ werd het karakter van de melodie bepaald door woorden uit de vierde strofe: ‘Wie zelf zich hoog verheffen, / die slaat zijn oordeel neer’. In een toelichting bij de melodie schreef Mehrtens: ‘Hoe krijg ik het voor elkaar, dat de melodie de gemeente niet verleidt tot vaststelling van wie nu die laatsten en die eersten zijn? Natuurlijk, de tekst van Barnard (van Lucas moet ik eigenlijk zeggen) laat dat anticiperend duiden niet toe. Maar, zo leert de praktijk, een melodie kan een ‘genuanceerde’ tekst reduceren tot een projectie, die uiteraard het eigen gelijk op het scherm brengt’ (Een compendium… Amsterdam 1977, k. 267-268).
Zo ontstond deze melodie in een 6/8-maat (in de liedboeken afgedrukt als een zogenaamde dubbele ‘tactus proportionatus’). De eerste regel van de vijfde strofe, ‘Maar wie zich heeft gebogen...’, bracht Mehrtens tot de boogvorm in de melodie van die regel. In de derde regel wordt deze melodieregel herhaald, nu een terts hoger, niet in g-mineur als de eerste regel, maar in Bes-majeur. Zo is het rijmschema van de tekst (a-B-a-B) in de melodie herkenbaar, maar ook inhoudelijk: de knechten die mogen heersen zijn de laatsten die eersten worden.
De vierde regel is weer een gevarieerde herhaling van de eerste.
Dit lied heeft breed ingang gevonden, zowel in de Reformata als de Romana. De vele liedbundels uit beide tradities waarin dit lied is opgenomen, getuigen daarvan, onder andere: Zingt Jubilate (1978, nr. 589), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 971) en Laus Deo (2000, blz. 1044).
Deze melodie wordt ook gebruikt voor het lied ‘Van de twee broers’, Liedboek 991.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Koor OAZE o.l.v. Wim Ruessink; Hayo Boerema, orgel (bron: KRO-NCRV)