Taizé


Auteur: Anton Vernooij

Inleiding

Taizé is de oecumenische kloostergemeenschap, gesticht door frère Roger (Roger Louis Schutz-Marsauche, Provence, Zwitserland, 12 mei 1915 -Taizé 16 augustus 2005) en momenteel geleid door diens opvolger frère Aloïs (Alois Löser, *Nördlingen 11 juni 1954). De communiteit straalt een ideaal uit, dat vooral jongeren aanspreekt. Deze trekken dan ook vanuit heel Europa in groten getale op naar dit dorpje dicht in de buurt van het Franse Cluny. Geïnspireerd en geraakt door de daar samen beleefde en gevierde geest en gezangen proberen zij dit alles thuis op eigen manier in praktijk te brengen. Vooral rond Pasen en in de zomer melden zich duizenden jongeren in Taizé voor een week of soms ook een langere periode van ontmoeting met de broeders en voor bezinning. In veel geloofsgemeenschappen worden Taizévieringen gehouden in de stijl van de broedergemeenschap.

Taizé

In 1940 kocht frère Roger in Taizé een huis voor de opvang van oorlogsvluchtelingen. Halverwege de oorlog ’40-’45 stichtte hij daar met een aantal jongeren, die door deze charismatische man en diens idealen werden aangetrokken, een oecumenische kloosterachtige gemeenschap. De broeders beschouwen Pasen 1949 (zondag 17 april) als de stichtingsdatum. Op die dag legden de eerste zeven leden hun eeuwige geloften af en verbonden zij zich voor altijd in een celibatair leven aan de idealen zoals die door frère Roger waren opgesteld. Op 16 augustus 2005 werd hij tijdens een dienst door een verwarde Roemeense vrouw neergestoken en overleed hij aan zijn verwondingen.

Joseph Gelineau

De belangrijkste componisten van het lied van Taizé zijn Jacques Berthier en Joseph Gelineau. Berthier schreef de meeste melodieën, Gelineau maakte ze ook, maar is vooral de grote inspirator van Berthier en de geestelijke vader van het muzikale idioom van Taizé. ‘In 1948, toen de beginnende gemeenschap slechts zes broeders telde, vroeg Frère Roger Gelineau al een lied te componeren’, herinnert zich frère Aloïs, de huidige prior van de gemeenschap van Taizé.
De gangbare zangbundels vermelden behalve deze twee ook auteurs als Johann Sebastian Bach, Michael Praetorius, Suzanne Toolan, Melchior Franck, Johannes Petzold en Didier Rimaud (1922-2003). Frère Alois: ‘De laatste 15 jaar heeft Joseph Gelineau voor ons nog enkele van onze mooiste gezangen geschreven plus een geheel van liederen voor de eucharistie. Met een buitengewone gevoeligheid heeft hij steeds begrepen wat geschikt was voor het gebed van onze gemeenschap’.
Gelineau heeft zijn leven gewijd aan de liturgische muziek. Hij was niet alleen componist, maar ook schrijver van belangrijke publicaties over muziek in de liturgie en een begenadigd spreker. In 1962 verscheen zijn misschien belangrijkste werk: Chant et musique dans le culte chrétien. Hierdoor kreeg hij grote invloed op de ontwikkeling van liturgie in de volkstaal, zowel binnen Frankrijk als wereldwijd. Kenners noemen hem de vader van de muzikale volkstaalliturgie. Opvallend genoeg is Joseph Gelineau met slechts twee gezangen in Liedboek vertegenwoordigd: 301e (Kyrie eleison) en 568b (Ubi caritas). Zie voor nadere info over de figuur van Gelineau de persoonspagina.

Jacques Berthier

De belangrijkste maker van Taizéliederen is de genoemde Franse componist en organist Jacques Berthier. Alle dertien Taizégezangen in het Liedboek zijn van zijn hand. Zijn eerste composities voor Taizé maakte hij al in 1955, toen de communiteit nog niet de grote uitstraling van later had en ze enkel twintig broeders telde.
In 1961 werd Berthier organist van de Jezuïetenkerk Saint-Ignace in Parijs en bleef zijn verdere leven aan die kerk verbonden. In 1975 werd hem door frère Roger opnieuw gevraagd gezangen voor Taizé te componeren, nu vooral voor de grote aantallen jongeren die naar Taizé kwamen. Het zijn behalve mini-gezangen canons en acclamaties, die over de hele wereld bekend zijn geworden. Met name Liedboek 103e (‘Bless the Lord’), 338b (‘Halleluja’) en 900 (‘Nada te turbe’) worden alom gezongen.

Kenmerken van een Taizé-gezang

Al vanaf het begin is in de liederen van Taizé de invloed van Gelineau merkbaar. Deze uit zich met name in de doorwerking van het gregoriaans. Zo zijn zijn vele psalmodische zettingen gebaseerd op het recitatief. Volgens Gelineau moet de muziek de onzichtbare dimensie van de tekst tot uitdrukking brengen en zeggen waartoe gewone taal uit zichzelf niet in staat is. Het gezongen gebed is een van de belangrijkste uitdrukkingen van het zoeken naar God. Voor de praktijk dient een gezang het volk op de huid geschreven te zijn, zodat dit het bijna spontaan gaat meezingen. Zie de Nederlandse versie van de website van Taizé (klik hier).
De gezangen van Taizé zijn kort en worden gewoonlijk vele malen als een soort rozenkransgebed herhaald. Het lied vindt daardoor een plaats in het onderbewustzijn en kan zo de hele dag dienen als meditatief, stil verlangen naar God.
De korte gezangen zijn meditatief van karakter. In slechts enkele woorden wordt een fundamentele werkelijkheid uitgedrukt, die men gemakkelijk met zijn verstand kan begrijpen, en die door de soms schier oneindig vake herhaling langzaamaan doordringt tot de hele persoon. Aldus stelt de zanger zich open om naar God te luisteren. Dit voor iedere deelnemer persoonlijk en tegelijkertijd gemeenschappelijk gebeuren is sterk gemeenschapsopbouwend. Samen is men één in het wachten op God, dat niet lang genoeg kan duren. Zie op internet de Nederlandse versie van de website van Taizé (klik hier).

De gezangen van de oecumenische broedergemeenschap zijn, zoals al opgemerkt, over het algemeen kort, een of twee regels lang, vier- of eenstemmig, soms lenen ze zich voor zang in canon. Ze functioneren vaak als vrije en spontane acclamaties of antifonen tijdens gesproken teksten.

Judith Kubicki (Buffalo, New York) onderscheidt in de gezangen van Taizé vier genres:

  1. ostinatogezangen: gezangen die door allen voortdurend herhaald worden (voorbeelden: Liedboek 62b, 117d, 139d);
  2. de litanie: aanroepingen door een cantor, telkens beantwoord door de gemeenschap middels een kort refrein (voorbeeld: Liedboek 103e);
  3. korte acclamaties (bijvoorbeeld Liedboek 338b);
  4. de canon (bijvoorbeeld Liedboek 66a).

Van de Taizégezangen in het Liedboek hebben alleen de gezangen 103e, 734 en 895 facultatief te zingen voorzangverzen. Dit zijn geschikt als stem boven de zangmelodie, die in feite wordt geïmiteerd, en kan eventueel daar in quasi vrije improvisatie omheen cirkelen. Het is beslist de bedoeling dat deze stem door een solist voor zijn/haar rekening wordt genomen. Gezien hun melodisch karakter rijst de vraag of deze muzikale toevoegingen door Berthier (?) misschien pas in tweede instantie werden toegevoegd. Er lijkt weinig op tegen om de toegevoegde verzen niet te zingen, maar bijvoorbeeld te reciteren.

De gezangen ademen de sfeer van ‘praise and worship’. Hun tekst is inderdaad veelal meditatief en laudatief, God lovend. Hun sfeer is sereen en rustig, hun tempo kalm. De samenklanken zijn van traditionele, klassieke en romantische snit. Door de continue herhaling kunnen ze uitgroeien – zoals al opgemerkt – tot een mantra, die iemand de hele dag bijblijft en zijn dagelijkse doen en laten bepaalt.

De bijzondere eigenschappen van een Taizégezang zijn bepalend voor het geheel van een liturgische viering. Voor wie een of meer Taizégezangen in haar/zijn plaatselijke liturgie wil inzetten, is het goed te beseffen dat deze gezangen om hun specifieke inhoud en karakter bepalend zijn voor het geheel van de viering . Een Taizéviering is een gebeuren dat meer inhoudt dan alleen bepaalde gezangen.

interieur Verzoeningskerk, Taizé

Liedboek 103e nader bezien

Wat nu volgt, is een poging om het eigene van een Taizégezang te concretiseren aan de hand van Liedboek 103e: ‘Bless the Lord’. Het lijkt allemaal zo eenvoudig, maar het lied is met vakmanschap en vernuft gemaakt. Wie de melodie voor zichzelf zingt, zal ogenblikkelijk beseffen dat het eigene van 103e niet in de pure melodie te vinden is, maar in de combinatie van meerdere factoren tezamen zoals het rustige tempo, de gedragen dynamiek en bovenal de voorrang van de laudatieve tekst onder de verder eenvoudige melodie. Het bijzondere is misschien ook dat deze karakteristieken zich als vanzelf openbaren en bijdragen aan een gelaten sfeer.
Deze melodie is op zich inderdaad eenvoudig, kent geen noemenswaardige ontwikkeling, en bestaat uit de klassieke omvang van acht (tweemaal vier) maten, waarbij de tweede helft (vanaf maat 5) een gevarieerde herhaling is van de eerste. De zangmelodie kan vanwege haar geschikte toonhoogte door groot en klein worden gezongen. Componist Berthier heeft dankzij het gepunteerde ritme van de eerste (en dus ook de vijfde) maat aan de gelatenheid van het geheel tóch enige spanning gegeven, die zich oplost in de daarop volgende maat. Het hoogtepunt van de dynamiek ligt in de vierde maat, de overgang van de begeleidende stemmen naar het herhalende tweede gedeelte, juist daar waar de hoofdmelodie een moment tot rust komt.
De modaliteit is apart. Deze switcht tussen d-zuiver mineur en d-dorisch. Een en ander speelt zich met name af in de meerstemmige zetting, waarin wisselend de noot b (maat 1) en de noot bes (maat 3) voorkomen. Dit eenvoudige modale spel is misschien te danken aan de tekst: wilde de componist aan het belangrijke woord ‘Lord’ van maat 1 extra glans geven en daardoor ook het amper minder belangrijke ‘bless’ onderstrepen?
Recente uitgaven van belang van Taizégezangen zijn Canti di Taizé (Turijn 2005) en in Nederland Taizé liederen- en gebedenboek (Kampen 2008) en Adem in ons. Taizé liederenboek (Utrecht 2019)

Uitvoering

Een Taizégezang wordt vaak begeleid met gitaar of orgel. Om enige variatie aan te brengen in de vaak herhaalde korte antwoorden en acclamaties spelen (tussendoor) ook wel improviserenderwijs instrumenten mee. Ook zijn er soms solo-instrumenten in het spel, met name fluit. De zang moet eigenlijk niet gedirigeerd worden. Daardoor wordt voor iedereen de mogelijkheid geschapen om zich bijvoorbeeld al zingend op het kruis te concentreren of op een icoon. De praktijk leert dat het geen kwaad kan om bij een grote samenkomst de zang middels een klein koor of enkele instrumenten onopvallend te ondersteunen. De voorzang(er) bevindt zich in het algemeen op de eerste rij, met degenen die de psalm lezen, en de lezingen en de voorbeden ‘doen’. Om de begintoon van het gezang te vinden kan beter een stemvork of een instrument gebruikt worden. Degene die de muziek inzet, zal erop bedacht zijn dat het tempo de neiging heeft trager te worden. Zodra het aantal deelnemers groter wordt, zal het soms nodig zijn een microfoon te gebruiken. Deze praktische raadgevingen zijn ontleend aan de Nederlandse versie van de internetsite van Taizé.

Bronnen

Martin Hoondert, Om de parochie, Heeswijk 2006, 215-256.
Judith Kubicki, Liturgical Music as ritual symbol. A case of study of Jacuqes Berthier’sTaizé music. Leuven 1999, 54-75.
Streven. Jaargang 14 (1960-1961), 1104.
Singende Kirche (1996) nr. 2, 95-101.
Frère Roger. De biografie over de stichter van Taizé. Heeswijk 2020.
Jean-Claude Crivelli: ‘Une traduction liturgique de la Bible’. In Sémiotique et bible. Saint Maurice 2014, 29-44.
Karl Gustav Fellerer, Geschichte der katholischen Kirchenmusik, Kassel 1976, 400.