Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

441 - Hoe zal ik U ontvangen


Wie soll ich dich empfangen


Tekst

Herkomst en verspreiding

Het adventslied ‘Wie soll ich dich empfangen’ werd voor het eerst gepubliceerd in de vijfde editie van Praxis Pietatis Melica. Das ist Übung der Gottseligkeit in christlichen und trostreichen Gesängen (Berlijn 1653, nr, 81) van Johann Crüger. In hetzelfde jaar verscheen het lied ook in D.M. Luthers und anderer vornehmen geistreichen und gelehrter Männer (Berlijn 1653). Het lied is sindsdien in zeer veel (invloedrijke) Duitse liedbundels te vinden, zij het niet altijd met de melodie die Johann Crüger in 1653 bij Gerhardts lied maakte (zie hieronder).
In Nederland raakte het lied bekend via de bewerking van dominee-dichter Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1889), dat als gezang 270 opgenomen werd in de Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen (1866). In dat liedboek stond het lied in een ‘aanhangsel’ met ‘eenige vertaalde klassieke liederen’, die – volgens het voorbericht – ‘door alle tijden heen eene onvergankelijke waarde, vooral voor huiselijk gebruik, bezitten.’ Ten Kate had de oorspronkelijke strofen 8 en 9 samengevoegd, bestaande uit de eerste vier regels van Gerhardts achtste couplet en de laatste vier regels van Gerhardts negende couplet.
Na de verschijning van de Vervolgbundel werd het adventslied van Paul Gerhardt steeds bekender in Nederland. Er verschenen nieuwe vertalingen van onder meer H.J. Koenen en P.J. Kloppers, maar de vrije bewerking van Ten Kate werd het meest opgenomen in liedbundels, ook in lutherse liedboeken.
In de ‘Hervormde Bundel 1938’ treffen we Ten Kates versie aan als gezang 10 met kleine wijzigingen in strofe 5 en 9. Voor het Liedboek voor de kerken bewerkte Casparus Bernardus Burger de versie van Ten Kate: in de strofen 1, 2 en 6 (versie ‘Hervormde Bundel’) bracht hij wijzigingen aan, couplet 5 herdichtte hij, terwijl de strofen 7 en 8 vervielen.
De redactie van het Liedboek besloot te komen tot een nieuwe vertaling die dichter bij het origineel moest blijven. Aanvankelijk was het de bedoeling om een selectie coupletten uit Gerhardts adventslied op te nemen. Uiteindelijk is besloten om alle tien coupletten op te nemen van de vertaling die Sytze de Vries aanleverde. Daarmee bevat het Liedboek twee liederen van Gerhardt waarvan alle oorspronkelijke coupletten vertaald zijn; naast het adventslied betreft dit Gerhardts paaslied ‘O hart, spring op vol vreugde’ (Liedboek 623).

Tekst

Gerhardts adventslied bezingt de komst van Christus bij zijn geboorte, maar ook zijn komst in het hier-en-nu en zijn wederkomst.
De tien strofen van het lied vallen in twee delen uiteen: in de eerste vijf bidt de dichter tot Jezus, in de strofen 6 tot en met 10 richt hij zich tot de gemeente. De eerste twee coupletten handelen over de vraag hoe de dichter Jezus ontvangen moet. De daaropvolgende drie strofen zingen over de verlossing die Christus teweegbracht. De coupletten 6 tot en met 9 bezingen de gevolgen van Jezus’ komst in de wereld.

Strofe 1

Het lied opent met de vraag hoe de ik-persoon Jezus ontvangen moet. Wanneer Gerhardt in zijn liederen de eerste persoon enkelvoud gebruikt, is deze ik-figuur altijd mede plaatsvervangend voor alle gelovigen. Dat blijkt in dit adventslied meteen uit de regels 3 en 4: ‘O aller Welt Verlangen’ (‘U, ieders hartsverlangen’) en ‘O meiner Seelen Zier!’ (‘vervult ook mij met gloed’). Naar Jezus’ komst wordt niet alleen door de ‘ik’ uitgekeken, maar door de hele wereld.
Reformatorisch is de gedachte dat de gelovige voor het op goede wijze ontvangen van de Heer, niet kan vertrouwen op eigen werk of verdienste, want inzicht en verheldering hoe Jezus ontmoet moet worden, verwacht de dichter van Jezus zelf:

O Jesu, Jesu, setze    
Mir selbst die Fackel bei,
Damit, was dich ergötze,
Mir kund und wissend sei.

O Jezus, licht der wereld,
verlicht mij, dat ik weet
waarmee ik U moet eren,
U waardig welkom heet.

Het licht-motief speelt in de tweede helft van de strofe een rol. Gerhardt spreekt in zijn tekst over de fakkel waarmee Jezus moet bijlichten. De toorts is te verbinden met de olielampen uit de gelijkenis van de tien meisjes (Matteüs 25,1-13), die op de komst van de bruidegom (Christus) wachten.

Strofe 2

Hoe Jezus ontvangen moet worden, wordt in strofe 2 verwoord door te verwijzen naar Christus’ intocht in Jeruzalem (Matteüs 21,8 – het klassieke evangelie van de eerste adventszondag), waarbij de menigte mantels en twijgen op zijn weg spreidde. De woorden ‘dein Sion’ laten opnieuw zien dat de ik-persoon zich verbonden weet met de gelovigen. Het eerbewijzen met palmtakken en twijgen verbindt Gerhardt aan de lofzang:

Und ich will dir in Psalmen
Ermuntern meinen Sinn.
Mein Herze soll dir grünen
In stetem Lob und Preis

En ik stem in met psalmen
waarmee ik U begroet.
Zo zal ik U ontvangen:
mijn lofzang is de twijg,

Strofe 3-5

In de strofen 3, 4 en 5 wordt beschreven dat het ‘armzalige leven’ (‘grössten Leid’, strofe 3), ‘boeien die mij bonden (‘schweren Banden’, strofe 4) en ‘schuld en pijn’, ‘grote last’(‘tausend Plagen und großen Jammerlast’, strofe 5) overwonnen worden door de komst van de Heer. Vooral in strofe 4 worden schrille tegenstellingen getekend tussen de toestand van de ik-persoon en het bevrijdend handelen van de Heer:

Ich lag in schweren Banden
Du kommst und machst mich los;
Ich stund in Spott und Schanden,
Du kommst und machst mich groß.

Van boeien die mij bonden
ben ik door U bevrijd.
U redt mij ongeschonden
uit alle haat en nijd.

In de vijfde strofe komt de wereld, die in strofe 1 al genoemd werd, weer in het gezichtsveld. Daarbij lijkt Gerhardt te refereren aan Johannes 3,16, waar de liefde van God voor de wereld verbonden wordt met de komst van de Heer:

Nichts, nichts hat dich getrieben
Zu mir vom Himmelszelt
Als das geliebte Lieben
Damit du alle Welt
In ihren tausend Plagen
Und großen Jammerlast
Die kein Mund kann aussagen,
So fest umfangen hast.

Een belangrijk woord is ‘umfangen’ in de laatste regel. Dat woord rijmt niet alleen letterlijk, maar ook inhoudelijk op ‘empfangen’ uit de eerste versregel van het lied (‘Wie soll ich dich empfangen’). Het ‘ontvangen’ van Jezus loopt uit in het ‘omvatten’ (‘umfangen’) in de zin van ‘omarmen’ en ‘omhelzen’. In de Nederlandse vertaling is ‘umfangen’ mooi vertaald met (de wereld met haar kwalen) ‘vasthouden’.
Sytze de Vries maakt in dit couplet de omschakeling van de eerste persoon enkelvoud naar de de eerste persoon meervoud, terwijl Gerhardt dat nog niet doet (vergelijk ‘Zu mir vom Himmelszelt’)

Strofe 6-9

Vanaf strofe 6 richt de dichter zich tot de gemeente die hij met ‘hochgetrübtes Heer’ (‘diep bedroefde schare’) aanspreekt. De kern van zijn oproep wordt verwoord in de tweede helft van strofe 6:

Seid unverzagt ihr habet
Die Hilfe vor der Tür;
Der eure Herzen labet
Und tröstet, steht allhier.

De verwijzing naar de ‘hulp voor de deur’ (zie Openbaring 3,20) is in de Nederlandse vertaling niet opgenomen, maar inhoudelijk wel bewaard gebleven met de woorden: ‘zie Hem nu voor u staan!’.

Houd moed, tot Hij zal komen
Hij is met u begaan.
De trooster uit uw dromen,
zie Hem nu voor u staan!

Hoe de hulp en troost van de Heer, waarover couplet 6 zingt, gestalte krijgen, wordt in de volgende drie strofen verwoord. Daarbij wordt in de eerste vier versregels steeds een negatieve situatie onder woorden gebracht: zorgen, onmacht (strofe 7), zonden en schuld (strofe 8) en vijanden (strofe 9). De laatste vier regels van deze coupletten verwoorden steeds de uitredding door Jezus, en beginnen telkens met de woorden ‘Er kommt, er kommt…’ (door De Vries in de coupletten 7 en 9 letterlijk vertaald). Jezus komt
- ‘mit Willen [= uit eigen wil], ist Liebe und Lust’ (strofe 7) (‘Hij komt met liefde, wil zo graag bij u zijn’),
- ‘den Sündern zum Trost und wahren Heil’ (strofe 8) (‘Uw trooster is nu nabij, die uw vergeving is’),
- ‘ein König dem wahrlich alle Feind auf Erden viel zu wenig zum Widerstande seind’ (strofe 9) (‘Hij komt, uw koning en wie hem ook weerstaan, bespotten en Hem honen, niemand zal Hem verslaan’).

Strofe 10

De eschatologsche notie uit couplet 9 dat koning Christus zijn vijanden verslaat, vormt de opmaat naar het slotcouplet. Daarin gaat het over de komst van Christus als wereldrechter, die zal vervloeken wie Hem vervloeken (‘Zum Fluch dem, der ihm flucht’), maar die ‘Gnad und süßem Lichte’ brengt aan wie Hem liefhebben en Hem zoeken. Met het ‘zoete licht’ grijpt Gerhardt terug op de licht-motief (fakkel) uit de eerste strofe. In de Nederlandse vertaling gebeurt dit doordat de woorden ‘licht der wereld’ uit strofe 1 letterlijk herhaald worden.
In de Duitse tekst wordt het lichtmotief in couplet 10 verder uitgewerkt. De dichter richt zich – evenals in strofe 1 – biddend tot Jezus, die hij de ‘zon’ (‘Sonne’) noemt, en vraagt Hem of Hij ons allen naar het eeuwige licht in zijn feestzaal wil brengen. Daarmee is in het lied een beweging gemaakt van de bede ‘hoe zal ik U ontvangen’ naar een gebed om ‘ontvangen te worden’ door de Heer in zijn feestzaal (‘Freudensaal’).
Regel 5 sluit aan op ‘Er kommt, er kommt’ uit de strofen 7-9: ‘Ach komm, ach komm, o Sonne’, een referentie aan Openbaring 22,20. In de vertaling van De Vries is deze verwijzing weergegeven met ‘Kom, haastig, licht der wereld’.

Literaire aspecten

Het adventslied ‘Wie soll ich dich empfangen’ behoort tot de meest geliefde liederen van Paul Gerhardt. Naast de thematiek zal waarschijnlijk ook het hoge poëtische gehalte daaraan debet zijn. Opvallend is vooral het gebruik van de stijlfiguur van de herhaling, in dit geval woordherhaling. Repetitio komen we tegen in de coupletten 1 (‘O Jesu, Jesu’), 5 (‘Nichts, nichts hat dich getrieben’), 7-9 (‘Er kommt, er kommt’) en 10 (‘Ach komm, ach komm’). Typerend is ook het gebruik van woordparen als ‘Lob und Preis’ (strofe 2), ‘Trost und Freud’, ‘Fried und Freud’ (strofe 3), ‘Spott und Schanden’ (strofe 4), ‘Gram und Schmerze’ (strofe 6) en ‘Lieb und Lust’ (strofe 7).
Het lied heeft een destijds veelgebruikte strofevorm: acht versregels met respectievelijk 7.6.7.6.7.6.7.6 lettergrepen in jambemetrum (rijmschema: aBaBcDcD).


Melodie

De populariteit van de strofevorm betekent dat er nogal wat melodieën op de liedtekst passen. Het is niet bekend of Paul Gerhardt zelf een bestaande melodie op het oog had toen hij zijn tekst dichtte. In elk geval componeerde Johann Crüger een melodie (met basso continuo) bij het adventslied, die gelijktijdig met de tekst verscheen in de Praxis Pietatis uit 1653.
Hoewel deze melodie ook in latere edities van Crügers liedboek en in diverse andere liedbundels het lied vergezelde, werden ook andere melodieën gekozen voor Gerhardts adventslied. Een paar voorbeelden. Voor zijn bundel Pauli Gerhardi Geistliche Andachten (deel 5, 1667, nr. 49) componeerde Johann Georg Ebeling een melodie met bijbehorende vierstemmige zetting, maar deze melodie werd niet bekend. Johann Sebastian Bach koos in zijn Weihnachtsoratorium (BWV 248) bij het eerste couplet ‘Wie soll ich dich empfangen’ voor de melodie van ‘O Haupt voll Blut und Wunden’ (vergelijk Liedboek 576b). In de fameuze bundel Geistreichen Gesangbuch (1704, gezang 10) van J.A. Freylinghausen stond als wijsaanduiding: ‘Valet will ich dir geben’. Daarmee wordt verwezen naar de melodie die Melchior Teschner in 1613 componeerde bij het ars-moriendi-lied van Valerius Herberger (zie melodie Liedboek 803). De melodie van een lied waarin afscheid genomen wordt van de wereld (‘Valet’ is een afscheidsgroet), werd zo gebruikt voor een lied over de komst van Christus. Teschners melodie werd tot in de twintigste eeuw min of meer de standaardmelodie bij het adventslied van Gerhardt, ook in Nederlandse gezangbundels vanaf de Vervolgbundel tot en met de ‘Hervormde Bundel 1938’.
In de tweede helft van de twintigste eeuw werd in het Evangelisches Kirchengesangbuch (1950, nr. 10) en daarna ook in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 117) de melodie van Crüger weer gekoppeld aan het adventslied. Internationaal zijn er ook gezangbundels, zoals het Evangelisch-reformiertes Gesangbuch (1998, nr. 367), waarin voor ‘Valet will ich dir geben’ gekozen is.

Analyse

Anders dan de melodie van Teschner sluit Crügers melodie meer aan bij de verwachtingsvolle, introverte expressiviteit en het biddend karakter van Gerhardts tekst. Die ingekeerdheid komt mede tot stand doordat de melodie zich in de eerste vier regels afspeelt tussen de grondtoon es’ en de dominant bes’. De melodie verloopt grotendeels in secunden. Op de regels 5 en 8 na hebben de regels één tertssprong (een stijgende in de regels 1, 3, 6 en een dalende in de regels 2, 4, 7) Een derde element dat de melodie een ingetogen karakter geeft, is het vernuftig gebruik van de halve secunde as’-g’ die tweemaal in de regels 1 en 3 klinkt en in regel 2 en 4 eenmaal. In de regels 1, 3 en 7 wordt dit interval bovendien benadrukt doordat na vier kwartnoten de kleine secunde in halve noten klinkt.
Bij de bespreking van de tekst hebben we gezien dat diverse coupletten een (inhoudelijke) cesuur hebben na regel 4. Ook in de melodie vinden we op deze plek een ‘breukpunt’. De vijfde melodieregel valt ten opzichte van de voorgaande allereerst op door het syncope-achtige ritme. Vervolgens doordat de melodie in regel 5 meteen via de dominanttoon bes’ een kwartsprong (het grootste interval in deze melodie) maakt naar de es” in het tweegestreept octaaf. De smekende aanroep ‘O Jesu, Jesu, setze’ (‘O Jezus, licht der wereld’) in het eerste couplet wordt opnieuw tot stand gebracht door de dalende kleine secunde in halve noten.
Anders dan in de overige regels heeft regel 5 geen tweevoudige toonherhaling. In de regels 1-4 en 6 wordt deze toonherhaling bereikt van onderaf (bijvoorbeeld as’-bes’-bes’ in regel 1 en 3), maar in regel 7 van bovenaf: g’-es’-es’. Regel 7 eindigt opnieuw met de dalende kleine secunde in halve noten. Het syncope-achtige ritme waarmee regel 5 afsloot, is de opening voor de slotregel.


Liturgische bruikbaarheid

Vanaf zijn eerste publicatie in 1653 is het lied aangemerkt als adventslied. Dat is ook in het Liedboek het geval waar het in de rubriek adventstijd ondergebracht is, maar ook in andere tijden van het liturgisch jaar kan Gerhardts lied gezongen worden. Daarbij kan gedacht worden aan de Voleindingstijd. Mede door de verwijzing naar de intocht van de Heer in Jeruzalem is het goed voorstelbaar om het lied een plek te geven op Palmzondag. Het kan eveneens functioneren in het kader van de Maaltijd van de Heer.

Auteur: Jan Smelik