Zoek een persoon

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} personen getoond

Geen personen gevonden

Johann Crüger


geboren: 9 april 1598 te Groß Breesen (Guben), Niederlausitz
overleden: 23 februari 1662 te Berlijn

Bijdragen in het Liedboek

212 Laten wij zingend deze dag beginnen (m)
273 Loof God, die zegent al wat leeft (m)
304 Zing van de Vader die in den beginne (m)
376 Ziel, mijn ziel, aanvaard uw luister (m)
438 God lof! Nu is gekomen (m)
441 Hoe zal ik U ontvangen (m)
552 Dit is een dag van zingen (m)
587 Licht voor de wereld (m)
623 O hart, spring op vol vreugde (m)
642 Ik zeg het allen, dat Hij leeft (m)
687 Wij leven van de wind (m)
704 Dank, dank nu allen God (m)
751 De Heer verschijnt te middernacht (m)
797 Ach hoe vluchtig, ach hoe nietig (m)
863 Nu laat ons God de Here (m)
869 Lof zij de Heer, ons hoogste goed (m)
907 Jezus, mijn verblijden (m)

Leven en werk

Jeugd, opleiding, werk

Johann Crüger werd geboren als zoon van herbergier Georg Crüger en Ulrike Kohlheim in Groß Breesen, tegenwoordig een stadsdeel van Guben in Spree-Neiße (Brandenburg, Duitsland). Na zijn eerste schoolopleiding in zijn geboortedorp volgde hij vanaf zijn vijftiende jaar onderwijs in Guben, Sorau, Breslau, het jezuïetencollege in Olmütz en de Poëtenschule in Regensburg. Daarna maakte hij reizen naar Oostenrijk, Hongarije, Bohemen en Moravië. Tussen 1615 en 1620 bezocht Crüger het gymnasium in Berlijn, en was hij huisleraar van de familie Christoph von Blumenthal, waar hij bij inwoonde. Hij werd in 1620 student aan de Wittenbergse universiteit, waar hij niet alleen theologisch maar ook muzikaal geschoold werd.
Zijn talenten op het gebied van muziek bleven niet onopgemerkt: in 1622 werd hem de prestigieuze baan aangeboden als cantor aan de St. Nikolaikirche te Berlijn. Crüger nam de uitnodiging aan en werd niet alleen cantor, maar ook docent aan het Grauen Kloster dat aan de Berlijnse kerk verbonden was. Deze functies zou Johann Crüger tot zijn dood bekleden.
In 1628 trouwde hij met een weduwe uit Bernau. Uit het huwelijk werden vijf kinderen geboren die allen op jonge leeftijd overleden. Zijn vrouw stierf in 1636. Deze ingrijpende gebeurtenissen in zijn persoonlijke leven en de perikelen van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) zorgden ervoor dat Crügers werkzaamheden in die periode op een laag pitje kwamen te staan. Crüger hertrouwde met een zeventienjarige dochter van een Berlijnse herbergier en met haar kreeg hij veertien kinderen.

Bundels van Crüger

Als cantor van de Berlijnse St. Nikolaikirche en docent aan het Grauen Kloster leerde Johann Crüger de kerklieddichters Paul Gerhardt (1607-1676) en Michaël Schirmer (1606-1673) kennen. Gerhardt werd in 1657 predikant aan de St. Nikolaikirche, maar al eerder moet hij in contact gekomen zijn met Crüger. Deze schreef namelijk al in de jaren veertig melodieën bij liedteksten van Gerhardt. Crüger was niet alleen cantor en docent, maar ook componist en publicist van muziektheoretische werken.
Zijn betekenis als componist ligt vooral op het gebied van het kerklied. In 1640 publiceerde Crüger zijn eerste liedbundel, waarvan de lange titel informatie geeft over inhoud en doel:
Newes vollkömliches Gesangbuch Auspurgischer Confession […] Jn welchem nicht allein vornemlich des Herrn Lutheri, und anderer gelehrten Leute Geist- und Trostreiche Lieder, so bißhero in Christl: Kirchen bräuchlich gewesen: sondern auch viel schöne newe Trostgesänge Insonderheit des vornehmen Theol: und Poëten Herrn Johann Heermans zu finden, mit aussenlassung hingegen der unnötigen und ungebräuchlichen Lieder, In richtige Ordnung gebracht und mit beygesetzten Melodien nebest dem Gen: Bass, Wie auch absonderlich nach eines oder andern beliebung in 4. Stimmen verfertiget.
Uit deze titel blijkt dus dat Crüger de belangrijke kerkliederen uit het verleden (van Martin Luther en anderen) opgenomen heeft, maar dat hij niet klakkeloos alle liederen die tot dan toe in liedbundels opgenomen werden, een plaats heeft gegeven: onnodige of nauwelijks gezongen liederen heeft hij weggelaten. Daarentegen deed hij wat tot dan toe in liedbundels slechts mondjesmaat gebeurde: hij nam veel nieuwe liederen op, waarbij hij met name die van Johann Heermann (1585-1647) noemt.
Het liedboek bevatte 248 liederen en 135 verschillende melodieën. De melodieën voorzag Crüger van een becijferde bas (= ‘Generalbaß’-liederen). Twintig melodieën waren nieuw gecomponeerd door Crüger.
Een ingrijpend gewijzigde versie van Newes vollkömliches Gesangbuch verscheen in 1647:
PRAXIS PIETATIS MELICA. Das ist Ubung der Gottseligkeit in Christlichen und Trostreichen Gesängen. Herrn D. Martini Lutheri fürnemlich und denn auch anderer vornehmer und gelehrter Leute. Ordentlich zusammen gebracht und Mit vielen schönen außerlesenen newen Gesängen gezieret: Auch zu Beforderung des KirchenGOttesdienstes mit beygesetzten Melodien Nebest dem Basso Continuo verfertiget
Evenals de vorige bundel betrof het Generalbaß-liederen. Ook worden de liederen van Luther en andere bekende lutherse dichters weer met name genoemd. Deze vermelding garandeerde de gebruikers dat ze hun geliefde liederen in de nieuwe bundel zouden aantreffen, en ook werd daarmee indirect de confessionele betrouwbaarheid van de bundel aangeprezen. Ten opzichte van de bundel uit 1640 was het aandeel nieuwe liederen weer aanzienlijk gestegen. De bundel werd talloze keren uitgebreid en herdrukt: in de periode 1647-1737 verschenen 45 edities, waarvan Crüger zelf er acht verzorgde.
Uit de titelbladen van de edities kan een ontwikkeling afgelezen worden ten aanzien van het doel van de bundel. Op het titelblad van de uitgave uit 1647 stond namelijk dat de liederen moesten dienen ter bevordering van de Kirchengottesdienst. De uitgave uit 1653 vermeldde: zu Beforderung des so wol Kirchen- als Privat-Gottesdienstes. Hier is een ontwikkeling te signaleren dat gezangen en gezangbundels steeds nadrukkelijker (ook) voor de huiselijke godsdienst bestemd waren.

Belang van Crügers bundels

De bundels van Crüger zijn van grote betekenis voor de geschiedenis van het kerklied. Ze hebben ertoe bijgedragen dat liederen uit de zestiende eeuw bekend en populair bleven. Daarnaast publiceerden befaamde lieddichters, waarvan vandaag de dag nog liederen gezongen worden, voor het eerst in Newes vollkömliches Gesangbuch en Praxis Pietatis Melica. Daaronder bevonden zich Paul Gerhardt, Michaël Schirmer en Johann Franck (1618-1677). En uiteraard zijn de liedboeken ook van belang omdat Crüger daarin melodieën van zijn hand opnam, waarvan diverse tot op heden algemeen bekend en geliefd zijn. Om daarvan een indruk te geven: van de zeventig à tachtig melodieën die hij componeerde, staan er zestien in de ‘Stammausgabe’ van het Evangelisches Gesangbuch (1993). In het Liedboek zijn elf verschillende melodieën van Crüger opgenomen.
De melodieën van Crüger worden niet alleen in protestantse, maar ook in rooms-katholieke kring gezongen. In Gezangen voor Liturgie (1996) zijn drie en in Gotteslob (zowel in de editie 1975/1996 als die uit 2013) zes verschillende Crüger-melodieën opgenomen.
Deze interconfessionele verspreiding past bij Crüger die – in tegenstelling tot zijn vrienden Gerhardt en Schirmer – opvallend oecumenisch ingesteld was. Hij studeerde – zoals hierboven vermeld – enige tijd aan een jezuïetencollege en later in zijn leven was er zelfs even sprake van dat hij naast zijn cantorfuctie in Berlijn ook ‘Kapellmeister’ zou worden aan het hof van de calvinistische keurvorst Friedrich Wilhelm der Große (1620-1668). Dat ging uiteindelijk niet door, maar Crüger werkte wel mee aan calvinistische liedbundels. In opdracht van de keurvorst redigeerde hij in 1657/1658 een uitgave van de Duitse vertaling die Ambrosius Lobwasser maakte van het Geneefse Psalter.
Crüger zelf componeerde verschillende melodieën die sterke verwantschap vertonen met de Geneefse melodieën. Als voorbeeld vergelijke men de Geneefse melodie van Psalm 118 (Straatsburg 1545/Genève 1551) met Crügers melodie ‘Sei Lob und Ehre dem höchsten’ (zie Liedboek 869) en ‘Nun danket all und bringet Ehr’ (zie Liedboek 273, 642 en 751). Het betreft hier melodieën in de destijds moderne majeur-toonaard. Dat is typerend voor de nieuwe periode die in Crügers melodieën aangekondigd werd: de melodieën namen steeds meer de vorm aan van een solo-aria, wat vooral op ritmisch gebied bleek (zoals het gebruik van gepuncteerde ritmen). Bovendien kreeg de harmonie een steeds grotere invloed op de melodievorming.

Auteur: Jan Smelik