Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

498 - Betlehem, o uitverkoren


Carols
Tune: IRBY

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Once in royal Davids city,
Stood a lowly cattle shed,
Where a mother laid her Baby,
In a manger for His bed:
Mary was that mother mild,
Jesus Christ, her little Child
.

‘Once in Royal Davids City’ is een van de bekendste Christmas carols (zie ook het overzichtsartikel ‘Carols’). De muziek is van Henry John Gauntlett (1805-1876) en de tekst is van Cecil Frances Alexander (1818-1895). De tekst verscheen in de liedbundel Hymns for Children uit 1848. Boven het lied is aangegeven dat Alexander haar woorden schreef bij artikel 3 van de apostolische geloofsbelijdenis: ‘Who was conceived by the Holy Ghost, born of the Virgin Mary’ (zie afbeelding bij de melodiebespreking). Volgens de Engelse tekst is Jezus geboren als een arm kind op de aarde, en is Hij vriendelijk en gehoorzaam. Daarin is Hij een voorbeeld voor ons: ‘Christian children all must be, / mild, obedient, good as He.’ Maar Hij is ook echt menselijk, zodat Hij met ons mee kan voelen in geluk en verdriet. Eens zullen we Hem weer zien, maar dan in de hemelse heerlijkheid.

Er bestaan in het Nederlands meer letterlijke vertalingen van de oorspronkelijke carol, zoals ‘In de stad van koning David’ (onder andere Weerklank, 2016, gezang 127, tekst Henk van ’t Veld). Ook zijn er nieuwe teksten met dezelfde thematiek bij de melodie geschreven, zoals door Huub Oosterhuis (‘Uit het duister hier gekomen’, onder andere Gezangen voor Liturgie, editie 1996, nr. 637 en Tussentijds, 2005, nr. 137), Henk Jongerius (‘Al wie dolend in het donker’, onder andere Oud-Katholiek Gezangboek, 1990, nr. 591 en Weerklank, gezang 102) en Sytze de Vries (‘In de stad van koning David, Op vleugels, 2021, nr. 58, maar de redactionele keuze werd al gemaakt voor deze uitgave verscheen). De redactie van het Liedboek koos voor deze tekst van Wonno Bleij, afkomstig uit zijn verzamelde liederen Ook in het vuur is Hij nabij (2011, nr. 4). Dit lied behoort bij de tweede groep: een vrije bewerking van de oorspronkelijke thematiek.

In het origineel stonden tussen de derde en vierde strofe nog twee strofen, die de liedboekredactie niet heeft opgenomen:

Duistere machten zijn gebroken
als Hij zich heeft opgericht,
als de laster wordt weersproken
in zijn helder zonnelicht.
Koning Jezus, gloria,
Zoon van God, halleluja.

Nu zal op de troon van David
vrede Gods gezeteld zijn.
Deze Koning zal rechtvaardig
heersen in zijn rijksdomein.
Koning Jezus, gloria,
Zoon van God, halleluja.

Thematiek

Het lied begint in het ‘feitelijke’ kerstevangelie uit Lucas 2: in Betlehem is een vorst geboren. In de tweede, derde en vierde strofe wordt de betekenis van Kerst verder geduid, vooral met verwijzingen naar oud-testamentische teksten: er komt licht, redding, recht, trouw, een nieuwe wereld. Er zal een nieuwe toekomst aanbreken door dit koningskind. In de laatste strofe is Lucas 2 weer herkenbaar, met de engelen en de herders.
Opvallend zijn de verschillende beelden die hier voor Jezus gebruikt worden: Hij is de ‘vorst’, ‘Koning Jezus’, ‘Zoon van God’, ‘onze redder’, maar ook: ‘kind’ en de ‘herder der geringen’. De hoge eretitels staan hier naast de geringheid van dit kind, bij uitstek de betekenis van het kerstevangelie: God die mens wordt.

Inhoud

In de eerste strofe wordt de stad Betlehem aangesproken als de uitverkoren stad waarin de nieuwe koning geboren zal worden, een verwijzing naar Micha 5,1. Dit aanspreken van Betlehem is een bekend element in het kerklied. Denk hierbij aan het oud-Nederlandse lied ‘O zalig heilig Bethlehem’ (gezang 131 in het Liedboek voor de kerken) en aan de tekst van Willem Bilderdijk uit de ‘Hervormde Bundel-1938’: ‘O Bethlehem, hoe blinkt ge in eer’ (Gezang 16, een vertaling van de oude Latijnse hymne ‘O sola magnarum urbium’). Betlehem, al is het maar klein, is groter dan alle steden van de wereld, want zij is uitgekozen als geboorteplaats van de Heer.
Niet zo gemakkelijk te begrijpen is de verwijzing naar Jozua. ‘Jezus’ de Griekse vorm van ‘Jozua’. De figuur van Jozua kan als type van Jezus worden gezien: Jozua die het volk Israël in het beloofde land deed binnengaan en Jezus die in analogie Gods volk de rust doet binnengaan (Hebreeën 4). De naam Jozua (Jezus) betekent: ‘de Heer redt’.

In de tweede strofe is Jezus de redder: in duister, onzekerheid en pijn. In de woorden ‘het ondoordringbaar duister’ klinkt de profetie van Jesaja 8,21-93 door, de eerste lezing van de kerstnacht.

In de derde strofe horen we de bekende oproep: ‘Hef uw hoofden op’ (Psalm 24,7.9, vergelijk Liedboek 435: ‘Hef op uw hoofden, poorten wijd’). Jezus is de nieuwe koning die grote veranderingen brengt, grenzen doorbreekt en het gekromde rechtmaakt, een uitdrukking die doet denken aan Psalm 146,8: ‘De Heer richt de gebogenen op’ en aan Lucas 3,4 (en parallelle perikopen): ‘Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden!’

Strofe 4 refereert aan Psalm 85, ook een advents-psalm: ‘zijn glorie komt wonen in ons land, trouw en liefde omhelzen elkaar’ (85,10-11). De machtigen van de aarde zullen buigen voor dit kind. Hierin zijn de ‘wijzen uit het oosten’ herkenbaar, de magiërs die buigen voor het kind (Matteüs 2,11). De omschrijving ‘vorsten, heersers, machten, tronen’ herinnert aan Kolossenzen 1,16; ook in Liedboek 412 komen de ‘machten en tronen’ terug.

In de laatste strofe keren we weer terug naar het verhaal uit Lucas 2, waar de engelen hun glorielied zingen voor de ‘herder der geringen’.

Vorm

Het lied is een loflied voor ‘Koning Jezus’, de ‘Zoon van God’. In de eerste strofe wordt Betlehem aangesproken, in de derde strofe worden ‘kleine mensen’ opgeroepen om hun hoofd op te heffen. De andere coupletten zijn meer beschrijvend van vorm.
De laatste twee regels keren als refrein ongewijzigd terug bij alle strofen. Deze regels hebben het karakter van een lofprijzing, zeker door de acclamaties ‘gloria’ en ‘halleluja’.
Er is alliteratie in ‘ondoordringbaar duister’ en ‘het land van licht noch luister’, ‘hef uw hoofden’, ‘koning komt’.

Liturgische bruikbaarheid

De carol ‘Once in Royal Davids City’ is de traditionele opening van ‘A Festival of Nine Lessons and Carols’. Dit lied zou ook die plaats kunnen krijgen in deze vorm van een kerstnachtliturgie. De verwijzingen naar adventspsalmen maken dat het lied ook in de adventstijd, zeker de derde of vierde zondag van advent, goed gezongen kan worden.

Auteur: Kees Baggerman


Melodie

Van het omvangrijke oeuvre van Henry John Gauntlett (1805-1876) zijn een paar kerkliedmelodieën vandaag de dag nog bekend. Zijn bekendste melodie is die van ‘Once in Royal Davids City’. Deze verscheen in 1849 voor het eerst in de uitgave Christmas Carols, Four Numbers, waar zij was voorzien van een pianobegeleiding. Deze toonzetting werd ook opgenomen in de heruitgave van de bundel Hymns for Little Childeren uit 1858. In de editie uit 1872 stonden de eerste coupletten met Gauntletts muziek als volgt afgedrukt:
Een andere vierstemmige zetting componeerde Gauntlett voor de Appendix uit 1868 bij de eerste editie van Hymns Ancient & Modern. De melodie kreeg de bijnaam IRBY, genoemd naar een dorp op het schiereiland Wirral in het Engelse graafschap Merseyside.

Analyse

De melodie in G majeur heeft zes regels, waarbij regels 1 en 2 herhaald worden in regel 3 en 4. Regel 1 opent op de dominant onder de grondtoon g’ en bestaat grotendeels uit een omspeling van deze grondtoon. De tweede regel beweegt zich van de grondtoon naar de dominant boven de g’ en vervolgens weer naar de g’.
De regels 5 en 6 openen op gelijke wijze met de hoogste noot van de melodie, de e”, die als bovenwisselnoot van de dominant d” fungeert.
Typerend voor de melodie zijn verder de tweetonige melisma’s in de tweede helft van alle melodieregels met uitzondering van regel 5. Het eerste van de twee opeenvolgende melisma’s begint steeds met een herhaling van de voorafgaande toon. Toonherhaling karakteriseert ook het begin van de twee slotregels.
Ten slotte noem ik als kenmerk de ‘voorhoudingsnoten’ aan het slot van de regels 1 en 3 (de een na laatste noot). Wie hier invloed van Felix Mendelssohn Bartholdy meent te horen, wiens melodieën vaak dergelijke voorhoudingen hebben, zou wel eens gelijk kunnen hebben. Men vergelijke voor de aardigheid de eerste regel van Gauntletts melodie met de eerste regel van Mendelssohn Bartholdy’s Festgesang zum Gutenbergfest (1840, op. 68). William Cummings werkte deze om tot de melodie MENDELSSOHN die in Nederland bekend is van ‘Hoor, de engelen zingen de eer’ (Liedboek 481):
Het is overigens de vraag of Gauntlett zijn melodie modelleerde naar die van Mendelssohn Bartholdy. De bewerking van Cummings verscheen nadat Gauntlett zijn melodie had gecomponeerd. Wel was de Engelse componist goed bekend met het werk van de Duitse componist. Gauntlett speelde in 1846 de orgelpartij van Mendelssohns Eliah bij de Engelse première van dit oratorium in Birmingham, die onder leiding van de componist stond. Later heeft Mendelssohn Bartholdy zich erg positief uitgelaten over Gauntlett.

Met het tempo is iets bijzonders aan de hand. In Hymns for Little Childeren stond boven de zetting: ‘Allegro Moderato’, wat een redelijk vlot tempo veronderstelt. Daarop wijst ook de achtste noot gevolgd door een achtste rust aan het einde van de regels 1 en 3. Daarmee is namelijk genoteerd dat men de laatste noot (g’) van die regel iets moet inkorten om tijdens de achtste rust even vlug adem te scheppen, zodat men tijdig met de volgende regel kan beginnen.
Ik vermoed dat de praktijk om het tempo fors lager te nemen verband houdt met de opname van het lied in A Festival of Lessons and Carols. Traditioneel wordt deze carol daar immers gezongen tijdens de intochtsprocessie van het koor. Als ‘processional hymn’ past een lager tempo dat in overeenstemming is met het langzaam binnenschrijden van het koor. Dit tempo (ca. MM = 72 voor de kwartnoot) past uitstekend bij de plechtigheid van het moment, en er is mijns inziens geen reden om een hoger tempo te kiezen vanwege het oorspronkelijke ‘Allegro Moderato’ in een bundel die gericht was op een zangpraktijk met kinderen.In de begeleidings- en koorbundels bij het Liedboek zijn twee zettingen van David Willocks opgenomen, waarvan de tweede een prachtige descant-zetting is.

Auteur: Jan Smelik