Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

547 - Met de boom des levens


Een eerste kennismaking

Dit lied heeft zonder enige moeite zijn weg gevonden in de Nederlandse kerken en ver daarbuiten. Een vertaling is opgenomen in Duitse en Zwitserse gezangboeken en zelfs in Japan zingt men dit lied in de eigen taal!
Het lied ‘Van de boom des levens’ heeft in het Liedboek een plaats gekregen in de rubriek ‘Veertigdagentijd’, en is zeer geschikt voor de passietijd. Maar oorspronkelijk werd de tekst door Willem Barnard voor een geheel andere liturgisch tijd geschreven. In het klassieke Romeinse Missaal wordt op de laatste zondag vóór de advent als epistel Kolossenzen 1,9-14 gelezen. Daar spoort de apostel de gemeente aan de wijsheid Gods te leren kennen om zo vruchten te dragen door het goede dat men doet. Als we daarbij voegen dat op die voleindingszondag de rede over de laatste dingen klinkt (Matteüs 24), krijgt het refrein veel diepgang. En als de dichter spreekt over het kruis als ‘de boom des levens’, dan doet hij dat in navolging van de vroegchristelijke dichter Venantius Fortunatus (zie Liedboek 572).
Oorspronkelijk had het lied zeven strofen van vier regels. De Vlaamse componist Ignace de Sutter maakte van de oorspronkelijke vierde strofe een refrein. De Sutter stond als rooms-katholiek musicus in de gregoriaanse traditie. Daarom is het begin van het refrein een letterlijk citaat van een gregoriaans Kyrie (Kyrie orbis factor).

Auteur: Pieter Endedijk


Van de boom des levens


Tekst

Ontstaan en verspreiding

Oorspronkelijk had het lied zeven strofen van vier regels (zie De tale Kanaäns, Amsterdam/Hilversum z.j. [1963], blz. 124-125). De melodie van Ignace de Sutter, waarmee het lied bekendheid kreeg, is een reactie op de oproep van de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging (de vereniging voor liturgische muziek waar alle leden van katholieke kerkkoren krachtens bisschoppelijk besluit automatisch lid van zijn) om melodieën bij een aantal teksten van Barnard te schrijven. Het lied ‘Van de boom des levens’ met De Sutters melodie werd geselecteerd en opgenomen in de door De Sutter samengestelde bundel Een nieuw lied (1965, tweede druk, nr. 119). De oorspronkelijke vierde strofe werd daarbij tot keervers of refrein gepromoveerd en zo ontstond de huidige vorm van het refreinlied.
In De adem van het jaar, deeltje ‘Zomertijd’ (1964, blz. 240) is bij de tekst een melodie van Willem Vogel opgenomen. Daarna gaat in nagenoeg alle kerkelijke liedbundels waarin het lied te vinden is, de tekst gepaard met de melodie van Ignace de Sutter, waaronder Liedboek voor de kerken (1973, gezang 184), Zingt Jubilate (1977, nr. 353); Abdijboek (vanaf 1981, Varia 126); Gezangen voor liturgie (1986, nr. 495); Laus Deo (2000, blz. 822), Liedboek (2013, nr. 547) en ten slotte In wind en vuur (2023, nr. 58).

Jürgen Henkys (1929-2015) heeft het lied al in een vroeg stadium in het Duits vertaald. ‘Holz auf Jesu Schulter’ verscheen in zijn eerste bundel met vertaalde liederen: Steig in das Boot. Neue Niederländische Kirchenlieder (Berlijn 1981, nr. 24). Deze versie werd in Duitstalige landen alom bekend en is te vinden in de officiële bundels van verschillende kerken (bijvoorbeeld Evangelisches Gesangbuch (1994, nr. 97) en Gotteslob (editie 2013; nr. 291)). De Engelse hymnoloog Alan Luff (1928-2020) vertaalde het lied in 1990: ‘With the tree of life hung’. Deze tekst verscheen samen met de Nederlandse en Duitse in twee meertalige oecumenische liedbundels: Unisono (1997, nr. 29) en Colours of Grace (2006, nr. 106).

Inhoud

In deze kruishymne komt het kruis niet voor. Wat Jezus op zijn rug draagt, is de levensboom uit Genesis 2,9 en 3,22 (waarvan sporen zijn terug te vinden in strofe 3), een vroegchristelijk beeld dat bijvoorbeeld is uitgewerkt in de hymne ‘Vexilla regis prodeunt’ van Venantius Fortunatus (zesde eeuw, vergelijk Liedboek 572). Daar is het kruis een prachtige, blinkende boom (arbor, strofe 5), uitverkoren om deze koning te dragen. In ‘Vexilla regis’ wordt de boom geprezen om zijn vrucht: de Heer zelf. Het is niet Jezus die de boom (en de vruchten) draagt, maar het is de boom die de Heer – Hij is de vrucht – draagt (Liedboek 572:5, regel 3-4; letterlijker vertaald in Liedboek voor de kerken, gezang 185: 5, regel 3-4: ‘O stam, het heeft de Heer behaagd / dat gij zijn heilig lichaam draagt’).

In dit lied echter is verder het ‘vrucht dragen’ van Kolossenzen 1,10 tot uitgangspunt genomen. Als Jezus over de Via Dolorosa zijn kruis draagt, is dat in beginsel het vrucht dragen waartoe de apostel de zijnen oproept: ‘Dan zult u leven zoals het past tegenover de Heer, Hem volkomen welgevallig. U zult vrucht dragen door al het goede dat u doet, uw kennis van God zal groeien’.

In de oorspronkelijke uitgave De tale Kanaäns heeft het lied een plaats gekregen op ‘de zondag van de kentering’, dat wil zeggen: op de laatste zondag na Pinksteren, als de eerste adventsthema’s zich al hebben aangediend. Kolossenzen 1,9-14 is dan het klassieke epistel, het zondagsgebed spreekt van ‘vrucht dragen’: dat uw gelovigen de vrucht (fructus) van het goddelijke heilswerk nastreven. Dat is ook wat de apostel hun voorhoudt (1,10).

Het halleluja dat het evangelie op deze zondag begroet, is Psalm 130,1: ‘Uit de diepten roep ik tot U, o Heer’ (zo ook het offertorium). Dat zijn de diepten waar de vijfde strofe van spreekt: ‘want de aarde jaagt ons / naar de diepte toe, / maar de hemel draagt ons, / liefde wordt niet moe’ (strofe 5). Let op het redengevende ‘want’. Dit is waar het refrein zich op beroept! ‘Kyrie eleison, / wees met ons begaan, / doe ons weer verrijzen / uit de dood vandaan, / want…’. In de oorspronkelijke zevenstrofige vorm van het lied ging de tekst van het refrein aan strofe 5 vooraf.

Het evangelie is een gedeelte uit de apocalyptische rede van Matteüs 24, het evangelie van de zondag van de kentering, de laatste zondag na Pinksteren, waarvoor dit lied oorspronkelijk geschreven werd: ‘Leer van de vijgenboom deze les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je dat de zomer in aantocht is’ (24,32). Het is een gelijkenisje in de context van de apocalyptische rede.

Het keervers ‘doe ons weer verrijzen / uit de dood vandaan’ is in de eerste plaats een referentie aan Matteüs 24,32. Barnard zegt daarover: ‘Het weerlicht en dondert, het hagelt en ijzelt, het sulfert en fosforiseert en dan komt die gelijkenis van een boompje! Het wordt zomer, zegt hij laconiek. Hoe dicht stond Luther, of wie het ook was, in zijn buurt toen hij preekte: …en als morgen de wereld vergaat, dan moet je vandaag een appelboompje planten. Het doen van vruchteloze dingen is evangelisch misschien het vruchtbaarste. God plantte de boom des levens in het verhaal van de zondeval. Onze Messias hing als een vrucht ten prooi aan de aasgieren, het kruis is een boom der kennis des goeds en des kwaads en het wordt een levensboom… Wij lezen van de ondergang, maar wij worden vermaand met de opstanding. Wij moeten vrucht dragen maar wij moeten daartoe vruchteloze dingen doen. Niet met een dom optimisme maar met een opgetogen wanhoop’ (W. Barnard, Lieve gemeente. Een jaargang schriftuitleg. Amsterdam/Hilversum z.j. [1962], 323).

Liturgische bruikbaarheid

Kolossenzen 1,12-20 staat in het huidige Romeins missaal nog steeds op deze zondag, de tiende van de herfst (C-jaar), naast Lucas 23,35-41 van de kruisiging van de koning der Joden (Christus Koning). Het Gemeenschappelijk Leesrooster kent het feest van Christus Koning niet en leest andere perikopen op deze dag.
In het Liedboek heeft het lied een plaats gekregen bij de passieliederen. ‘Vexilla regis prodeunt’ (zie hierboven bij Inhoud), waaraan het lied refereert, is een van de twee kruishymnes van Venantius Fortunatus, hofdichter van koningin Radegonde en in zijn laatste jaren bisschop van Poitiers. Fortunatus schreef ze naar aanleiding van de aankomst van een relikwie van het heilige kruis in Poitiers, om in processie te zingen. Die functie heeft de hymne behouden in het Romeins missaal op Goede Vrijdag, als de tevoren gewijde gaven (op Goede Vrijdag wordt vanouds geen eucharistie gevierd, maar kan men wel ter communie komen) in processie naar het altaar worden gedragen.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Klaas Touwen en Pieter Endedijk aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 353-355).


Melodie

De melodie van Ignace de Sutter is kenmerkend voor zijn aanpak. Geworteld in de gregoriaanse traditie schreef hij een syllabische melodie, dat wil zeggen: op elke noot één lettergreep, waarbij de melodie voornamelijk trapsgewijs verloopt en een eenvoudig ritme heeft, gebruikmakend van halve en kwartnoten. Alleen de slotnoten van elk regelpaar zijn hele noten. De aeolische toonsoort onderstreept het smekende karakter van de tekst.
Doordat er nauwelijks sprongen in de melodie voorkomen, ontstaat er een golfbeweging, die de tekst zeer goed uitbeeldt. Beginnend op de grondtoon (g’) eindigt het eerste regelpaar (bij ‘rug’) op de dominant onder de grondtoon (d’) en het tweede regelpaar (bij ‘vrucht’) op de dominant (d”) boven de grondtoon. De vooral dalende melodiebeweging in het eerste regelpaar van de strofe onderstreept de regelmatig voorkomende ‘donkere’ woorden in de eerste helft van de meeste strofen, zoals ‘wegend op zijn rug’ (strofe 1), ‘aardse dal’ (strofe 2), ‘aarde’ (strofe 3 en 5), ‘zaad des doods’ (strofe 3), ‘diepte’ (strofe 5) en ‘doodzwaar op zijn rug’ (strofe 6). Als contrast daarmee begeleidt de stijgende melodiebeweging in het tweede regelpaar van de strofe de op die plaats veel voorkomende ‘lichte’ woorden, zoals ‘goede vrucht’ (strofe 1 en 6), ‘lieve vrede’ (strofe 2), ‘hemel’ (strofe 3 en 5) en ‘boven’ (strofe 4).
De stijgende en dalende melodiecurve in het tweede deel van het refrein toon ook een fraaie tekstuitbeelding: het woord ‘verrijzen’ ligt op het hoogste punt en het woord ‘dood’ op het laagste punt.
De hoge slotnoot van de strofe gaat naadloos over in het begin van het refrein. Daarbij citeert De Sutter een gregoriaanse melodie. Het gaat om Kyrie XI (‘Orbis factor’), zie onder andere Gezangen voor Liturgie, nr. 804:
In ‘moderne’ notatie:
Het eerste motief van deze Kyriemelodie neemt De Sutter over en transponeert dit een kwart hoger:De Sutter stelt een rustig tempo voor, ‘zoveel mogelijk in de vloeiende en toch beheerste stuwing van een gregoriaanse hymne’ (Een Compendium…, k. 466).

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Goylants Kamerkoor o.l.v. Cor Brandenburg; Jan Hage, orgel (bron: KRO-NCRV)

Video: Liedboek 547 door zangers van de Dorpskerk Eelde; Vincent van Laar (strofen 1, 2, 4, 5)