Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

652 - Zing jubilate voor de Heer


Een eerste kennismaking

De vierde zondag in de paastijd draagt vanouds de naam ‘Jubilate’, genoemd naar de eerste woorden van de introïtusantifoon: ‘Jubilate Deo omnis terra’. Dat is het begin van Psalm 66: ‘Jubel voor God, heel de aarde’ (vergelijk ook Liedboek 640c).
Willem Barnard (1920-2010) schreef in de tweede helft van de jaren vijftig veel nieuwe liederen, gebaseerd op het klassieke liturgische jaar. Voor de paastijd dichtte hij een aantal zondagsliederen, met steeds de antifoontekst als uitgangspunt. Deze liederen zijn dan ook zeer geschikt om als openingslied op de betreffende zondag te zingen. In het Liedboek voor de kerken stonden er enkele (nu Liedboek 650, 655 en 659), maar ‘Zing jubilate voor de Heer’ werd niet opgenomen. In Vlaanderen wist men er wel raad mee: het liedboek voor de rooms-katholieke kerkprovincie daar, dat in 1977 verscheen, droeg als titel: Zingt Jubilate.
Het lied kan beschouwd worden als een trinitarische doxologie: een lofprijzing op de drie-ene God. In de strofen 1 en 2 is de openingszin van Psalm 66 tot een lofzang uitgebreid waarin de gehele kosmos wordt betrokken. Strofe 3 bezingt de Zoon, strofe 4 de Geest die de adem schenkt. Vanwege het trinitarische karakter kan dit lied ook goed functioneren als gloria.
De melodie van Frits Mehrtens (1922-1975) is even stralend als de tekst. Elk couplet begint met ‘Zing jubilate’ en eindigt met ‘jubilate!’. Zowel aan het begin als aan het eind klinkt dan de hoogste melodienoot.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied werd in 1957 geschreven in de tijd van de Amsterdamse nocturnen. De tekst verscheen voor het eerst in de eerste editie van De adem van het jaar (1958), vervolgens in andere uitgaven van de Prof. dr. G. van der Leeuw-stichting en in diverse liedbundels. Hoewel het lied zeker enige bekendheid genoot, werd het bij de samenstelling van het Liedboek voor de kerken over het hoofd gezien. Misschien klinkt dat vreemd, maar Barnard bekent later dat hij het ook lange tijd ‘vergeten’ was; het komt niet voor in zijn eerste verzameling liederen De tale Kanaäns. ‘Of had ik het balorig verloochend? Omdat het geen genade scheen te vinden in de ogen der theologen, – en iedere Noord-Nederlandse protestant is een theoloog op eigen houtje’ (Willem Barnard, Op een stoel staan, deel 2, Haarlem 1979, 98).
De eerste officiële kerkelijke bundel waarin het lied een plaats kreeg en waaraan het tegelijkertijd ook de titel meegaf, was Zingt Jubilate uit 1977 (nr. 401), de liederenbundel voor de Vlaamse rooms-katholieke kerkprovincie. Vervolgens kreeg het ook een plaats in liedbundels van Nederlandse kerken: Gezangen voor Liturgie (1986, nr. 563), Verzamelde liederen (1986, nr. 47), Zingend Geloven 3 (1988, nr. 23), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 659), Laus Deo (2000, blz. 963), Tussentijds (2005, nr. 174), Liedboek (2013) en In wind en vuur (2023, nr. 89).
Jürgen Henkys (1929-2015) vertaalde deze tekst van Willem Barnard: ‘Singt Jubilate! Gott ist Herr’, voor het eerst gepubliceerd in 1979 in aflevering 53 van de ‘Mededelingen’ van de Prof. dr. G van der Leeuwstichting (blz. 4118). Daarna verscheen het lied in zijn uitgave van vertaalde nieuwe Nederlands kerkliederen (Steig in das Boot, Berlijn 1981, nr. 25). Later wijzigde Henkys de eerste regel van strofe 1 in ‘Singt Jubilate vor dem Herrn’. In die versie verscheen het lied in Stimme, die Stein zerbricht. Geistliche Lieder aus benachbarten Sprachen (München 2003, nr. 6). 

Inhoud

Barnard schreef dit lied voor zondag Jubilate (klassiek de ‘derde na’ Pasen, nu een week eerder geprogrammeerd als derde van). Voor het verstaan van het lied is het goed uit te gaan van een toespraak die Barnard hield ter gelegenheid van de verschijning van de gelijkluidende Vlaamse liedbundel: Zingt Jubilate (1977).
‘Jubilate Deo, het is een psalm. Maar die psalm wordt pas volop veelzeggend, als wij achter dat Latijn dat Grieks horen en achter dat Grieks het Hebreeuws. … Uit het Grieks leer ik dat het niet alleen om jubelen en juichen gaat. Alalazoo betekent ook ‘schreeuwen’. En uit het Hebreeuws leer ik, dat het ook niet alleen schreeuwen is waar het om gaat, het woord dat in de Hebreeuwse psalm staat betekent ook ‘jammeren’. De aarde wordt niet alleen opgeroepen om te juichen, zo ordelijk, zo positief, ook schreeuwen is toegestaan (waarbij men veeleer denkt aan horden, menigten), ja zelfs datgene wat mensen in nood en angst doen: jammeren. Waar het om gaat in die psalm, in dat lied, in dit boek, in alle liturgie – het is niet alleen applaus voor de Allerhoogste, het is ook gejank en gejammer om wat er gaande is op aarde. ‘Wat gebeurt er?’ En als dat in een schreeuw zich baan breekt (o God, wat gebeurt er?), dan zijn we mirabile dictu, hebreeuwserwijze, vlak bij het geheim van de heilige naam. In het geschieden zal Ik bij u zijn’ (Willem Barnard, Op een stoel staan, deel 2, Haarlem 1979, 91).

Het lied gaat in eerste instantie uit van Psalm 66,1, de introïtusantifoon die deze zondag zijn naam heeft gegeven: ‘Jubilate Deo, omnis terra’. Het ‘heel de aarde’ van de psalm wordt in het lied verbreed naar hemel en aarde, de hele schepping (strofe 2). Bovendien worden (nieuwe) schepping en verlossing verbonden door de verbreding naar het heilsbestel in Vader, Zoon (strofe 3) en Geest (strofe 4): Schepping, Pasen en Pinksteren.
De ‘goden’ uit de eerste strofe staan voor Barnard voor de elementen en behoren ook tot de geschapen wereld: ‘Ook de goden, op hun plaats, op hun nummer gezet, zullen JHWH loven… Dan is de schepping voldragen’ (Willem Barnard, Op een stoel staan, deel 2, 98).

Er zijn twee tekstversies van de derde regel van strofe 1: ‘engelen, goden, mens en dier’ en ‘heiligen, engelen, mens en dier’. De eerste versie – met die ‘goden’ – is het meest aanstootgevend. Enkele rooms-katholieke bundels hebben het lied monotheïstisch gekuist. Barnard doet bij de presentatie van de Vlaamse bundel Zingt Jubilate) in Leuven (1977) voorkomen dat hij het versje ‘kwijt’ was en het ‘bij u in Vlaanderen’ terugvond. Retorisch geslaagd, een captatio benevolentiae aan het einde van zijn voordracht, maar niet helemaal geloofwaardig. In de eerste uitgave waarin de tekst te vinden is lezen we: ‘engelen, goden, mens en dier’. Dus: een rooms-katholieke censor maakte bezwaar tegen de goden.

De verwijzing in de tweede strofe naar de mens als ‘vlees en bloed, / lichaam en ziel’ preludeert op de verzoening van de zonde door het lichaam en bloed van de Zoon, de nieuwe mens, in strofe 3.
In het zingen, het offer van de adem, komt Gods Geest nabij en heelt het hart (slotstrofe): het wordt Pinksteren.

Poëtische aspecten

Barnard was de meester van zingende taal. Dit lied bijvoorbeeld. Helemaal geschreven, inclusief de zachte, maar aankondigende halfrijmen, zoals ‘Vader’ – ‘jubilate’ in de eerste en ‘adem’ – ‘jubilate’ in de laatste strofe om het woord ‘jubilate’ op hoge toon door een groep ten gehore te laten brengen. Met vakkundig gedoseerde beelden, alliteraties en binnenrijmen.

Liturgische bruikbaarheid

Willem Barnard noemt dit lied ‘het zondagslied voor de gelijknamige zondag, naar oud gebruik de derde na Pasen, volgens de psalm van de introïtus (Guillaume van der Graft, Verzamelde liederen, Baarn 1986, 397). Het laat zich dan ook goed als openingszang of intredelied op zondag Jubilate (de vierde zondag van Pasen) zingen. De trinitarische strekking van de tekst laat toe dit lied als Gloria aan te heffen, ook op andere zondagen van het jaar.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Klaas Touwen, Menno van der Beek, Ward Cortvriendt en Pieter Endedijk aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 446-447).


Melodie

Het woord ‘jubilate’ is het kernwoord in de tekst, dat steeds aan het begin en einde van elke strofe voorkomt. Dat heeft Mehrtens op een fraaie manier weten te verklanken: de inzet van elke strofe met de twee woorden ‘Zing jubilate’ omspant als een klaroenstoot een octaaf binnen vier noten. Dergelijke sprongen komt men in het kerklied zelden tegen en zeker niet meteen aan het begin (een markante uitzondering is bijvoorbeeld de Geneefse melodie van psalm 107). Ook opvallend is dat elke melodieregel een opwaartse beweging laat zien. Vanaf de tweede regel vormt de melodie als het ware in één doorgaande lijn tot het slot. Tot dat einde weet de componist de spanning te behouden en sluit hij met het woord ‘jubilate’ af op de hoogste noot van de melodie: de tonica, maar dan in het hoge octaaf! De accentlettergreep in het midden van elke regel kent een ritmische verbreding (een halve noot). De toonsoort D-majeur draagt bij aan het stralende karakter van de melodie.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Duodektet o.l.v. Christiaan Winter; Wim Dijkstra, orgel