Een eerste kennismaking
De vierde zondag in de paastijd draagt vanouds de naam ‘Jubilate’, genoemd naar de eerste woorden van de introïtusantifoon: ‘Jubilate Deo omnis terra’. Dat is het begin van Psalm 66: ‘Jubel voor God, heel de aarde’ (vergelijk ook Liedboek 640c).
Willem Barnard (1920-2010) schreef in de tweede helft van de jaren vijftig veel nieuwe liederen, gebaseerd op het klassieke liturgische jaar. Voor de paastijd dichtte hij een aantal zondagsliederen, met steeds de antifoontekst als uitgangspunt. Deze liederen zijn dan ook zeer geschikt om als openingslied op de betreffende zondag te zingen. In het Liedboek voor de kerken stonden er enkele (nu Liedboek 650, 655 en 659), maar ‘Zing jubilate voor de Heer’ werd niet opgenomen. In Vlaanderen wist men er wel raad mee: het liedboek voor de rooms-katholieke kerkprovincie daar, dat in 1977 verscheen, droeg als titel: Zingt Jubilate.
Het lied kan beschouwd worden als een trinitarische doxologie: een lofprijzing op de drie-ene God. In de strofen 1 en 2 is de openingszin van Psalm 66 tot een lofzang uitgebreid waarin de gehele kosmos wordt betrokken. Strofe 3 bezingt de Zoon, strofe 4 de Geest die de adem schenkt. Vanwege het trinitarische karakter kan dit lied ook goed functioneren als gloria.
De melodie van Frits Mehrtens (1922-1975) is even stralend als de tekst. Elk couplet begint met ‘Zing jubilate’ en eindigt met ‘jubilate!’. Zowel aan het begin als aan het eind klinkt dan de hoogste melodienoot.
Auteur: Pieter Endedijk
Willem Barnard | |
Frits Mehrtens |
Tekst
Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 3’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor dit compendium.
Dit zondagslied voor zondag Jubilate, de derde na Pasen, is genoemd naar de introïtuspsalm van die dag, Psalm 66,1 (Jubilate Deo omnis terra). De dichter meldt in een toelichting: ‘… Dit lied voor de paastijd stamt uit de Amsterdamse ‘Nocturnen’, anno 1957. Het is voor mij een exempel van de eigenzinnigheid die liederen eigen is: ze gaan als kinderen hun eigen weg. Ik was het lied vrijwel vergeten, toen het in Vlaanderen weer opdook. Daar gaf het zelfs zijn naam aan de in 1977 verschenen kerkbundel van de Vlaamse Romana: Zingt Jubilate heet die bundel. Pikant is de bijzonderheid, dat de derde regel luidde (en in mijn Verzamelde Liederen weer luidt): ‘engelen, goden, mens en dier’. Op verzoek herzag ik dat, het werd: ‘heiligen, engelen, mens en dier’ (dat kan met de melodie zeer goed). Maar in Zingend Geloven is de canonieke tekst dus weer in ere hersteld. De melodie van Frits Mehrtens is mij zeer lief (en mij niet alleen).’
Het rijmschema van de vier vierregelige strofen, die telkens eindigen met de uitroep ‘jubilate’, is: A-b-A-b, maar dan wel heel soepel toegepast (‘Heer’-‘dier’, ‘Zoon’-‘verzoend’ en de bijna-rijmwoorden op jubilate (‘Vader’, ‘water’, ‘verlaten’, ‘adem’).
Behalve in de bovengenoemde liedbundels Zingt Jubilate (nr. 401) en de Verzamelde Liederen (als nr. 47) treffen we het lied in de originele vorm aan in het Oud-Katholiek Gezangboek (nr. 659).
Melodie
Dit lied werd in 1957 geschreven in de tijd van de Amsterdamse Nocturnen. De tekst verscheen voor het eerst in de eerste editie van De adem van het jaar (1958), vervolgens in andere uitgaven van de Prof. Dr. G. van der Leeuw-stichting en in diverse liedbundels. Hoewel het lied zeker enige bekendheid genoot, werd het bij de samenstelling van het Liedboek voor de kerken over het hoofd gezien. Misschien klinkt dat vreemd, maar Barnard bekent later dat hij het ook lange tijd ‘vergeten’ was: het komt niet voor in zijn eerste verzameling liederen De tale Kanaäns (Op een stoel staan, deel 2, Haarlem 1979, blz. 98).
De eerste officiële kerkelijke bundel waarin het lied een plaats kreeg en waaraan het tegelijkertijd ook de titel meegaf, was Zingt Jubilate uit 1977, de liederenbundel voor de Vlaamse rooms-katholieke kerkprovincie. In die titel komen in de twee woorden twee werelden samen: het Nederlands, dus de volkstaal, en het Latijn, de taal van de wereldkerk. De titel vat de inhoud van de bundel kernachtig samen.
Vervolgens kreeg het lied ook een plaats in liedbundels van Nederlandse kerken.
Het woord ‘jubilate’ is het kernwoord in de tekst, dat steeds aan het begin en einde van elke strofe voorkomt. Dat heeft Mehrtens op een fraaie manier weten te verklanken: de inzet van elke strofe met de twee woorden ‘Zing jubilate’ omspant als een klaroenstoot een octaaf binnen vier noten. Dergelijke sprongen komt men in het kerklied zelden tegen en zeker niet meteen aan het begin (een markante uitzondering is bijvoorbeeld de Geneefse melodie van psalm 107). Ook opvallend is dat elke melodieregel een opwaartse beweging laat zien. Vanaf de tweede regel vormt de melodie als het ware in één doorgaande lijn tot het slot. Tot dat einde weet de componist de spanning te behouden en sluit hij met het woord ‘jubilate’ af op de hoogste noot van de melodie: de tonica, maar dan in het hoge octaaf! De accentlettergreep in het midden van elke regel kent een ritmische verbreding (een halve noot). De toonsoort D-majeur draagt bij aan het stralende karakter van de melodie.
Auteur: Pieter Endedijk
Media
Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Duodektet o.l.v. Christiaan Winter; Wim Dijkstra, orgel