Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

944 - O Heer, verberg U niet voor mij


Een eerste kennismaking

De tekst van dit lied is geschreven tijdens een van de werkbijeenkomsten op ‘De Pietersberg’ te Oosterbeek, waar een groep dichters vanaf 1953 regelmatig bijeenkwam voor overleg over de liederen voor een nieuw gezangenboek. Dat resulteerde in het Liedboek voor de kerken (1973). In een toelichting schreef de dichter Muus Jacobse dat hij zich ’s avonds voor het slapen gaan beschaamd voelde tegenover God. De hele dag was hij bezig geweest met liedteksten, maar zelf had hij geen woorden meer om tegen God te zeggen. ‘Zo is dit versje toen ontstaan als een persoonlijk gedicht, om te zeggen wat ik niet zeggen kon, om te wachten op Gods eigen spreken: ‘Spreek zelf in mij het rechte woord. / Zo vaak ik woorden voor U vond, / heb ik mij in mijn woord vermomd’.’
De dichter schreef zijn woorden zonder aan een melodie te denken. Zijn collega Jan Wit vond de melodie van psalm 132 erbij en die combinatie is zeer overtuigend.

Auteur: Pieter Endedijk


Muus Jacobse
Genève 1551
Psalm 132

Tekst

De toelichting op de tekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De melodietoelichting is wel nieuw.

Het eerst gepubliceerd in de derde druk van Bijbelse Gedichten (1960), en niet zo heel lang daarvoor ontstaan tijdens een werkbijeenkomst op ‘De Pietersberg’ te Oosterbeek. De hele dag had ik, bij het vertalen en bewerken van geestelijke liedteksten, vrome woorden samengerijmd en ik voelde mij ’s avonds op mijn kamer voor het slapengaan beschaamd en ver van God. Woorden, woorden, en ik had zelf geen woorden meer om tegen God te zeggen. Zo is dit versje toen ontstaan als een persoonlijk gedicht, om te zeggen, wat ik niet zeggen kon, om te wachten op Gods eigen spreken: ‘Spreek zelf in mij het rechte woord. / Zo vaak ik woorden voor U vond, / heb ik mij in mijn woord vermomd’. De volgende morgen las ik het aan mijn vrienden voor, en die zeiden: ‘Doe het er maar bij’. Zo is het dan eerst in de proefbundel 102 gezangen (1964, nr. 87) en later in het Liedboek voor de kerken terechtgekomen en tot een lied voor de gemeente geworden. Aan een melodie heb ik bij het schrijven helemaal niet gedacht, strofevorm en rijmschema zijn helemaal ‘vrij’, maar Jan Wit heeft later ontdekt dat de melodie van Psalm 132 precies bij de woorden paste.

Auteur: Klaas Heeroma


Melodie

Ontstaan en verspreiding

In 1551 verscheen te Genève de bundel Octantetrois Pseaumes de David, mis en rimes françoise. De gereformeerde kerkgangers die dit psalmboek gingen gebruiken, troffen daarin berijmingen aan die ze al kenden uit vorige uitgaven. Er stonden echter ook 34 nieuwe psalmen in, die berijmd waren door Théodore de Bèze (1519-1605). Deze theoloog had zich in 1548 tot het calvinisme bekeerd en was zich sindsdien met het werk van de gereformeerde psalmberijming gaan bezighouden.

Een van de psalmen die in de bundel van 1551 verscheen, was Psalm 132: Veuille, Seigneur, estre recors. Uiteraard moesten de nieuwe berijmingen ook voorzien worden van een melodie. Deze nieuwe melodieën werden gecomponeerd door Loys Bourgeois (±1510-±1560), de toenmalige cantor van de gereformeerde kerk te Genève. De melodie bij Psalm 132 die Bourgeois componeerde, stond in het psalmboek van 1551 als volgt afgedrukt:

Deze psalmmelodie werd niet populair. Tot in onze tijd komen we haar alleen tegen bij Nederlandse versies van het Geneefse psalter. Uitzondering op deze regel is dit lied van Muus Jacobse. Maar – zoals de dichter in Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken (Amsterdam 1978, k. 883) schreef – is de liedtekst onafhankelijk van de melodie gemaakt; het was Jan Wit die later ontdekte dat de melodie van Psalm 132 prachtig bij het lied van Muus Jacobse paste; de in zichzelf gekeerde melodie met haar ‘verstild roepend’ karakter sluit naadloos aan bij de tekst.

Analyse

De melodie is gecomponeerd in de vierde toon, de zogeheten hypofrygische modus, die we ook tegenkomen in onder meer Psalm 17 (63, 70), 26, 51 en 141. Grote sprongen komen we in de melodie niet tegen, hooguit kwarten (regel 1, 2, 5) en kleine tertsen (regel 1, 3, 4 en 5). De verstilling en sterke ingetogenheid die de wijs kenmerken, worden vooral bepaald door de melodische halve toonswendingen mi-fa en fa-mi die we op tien plaatsen tegenkomen. Deze tere wending treffen we sowieso in de melodisch dalende slotformule van alle regels aan.

Bij de opening van de eerste regel wordt de finalis mi (fis’) bevestigd door de ondersecunde (re, e’) en bovensecunde (fa, g’). Hierop volgt een sprong naar b’, de dominanttoon van de hypofrygische toonsoort (la), waarna de regel afsluit met de voor deze modus karakteristieke wending la-sol-fa-mi (b’-a’-g’-fis’). Ook de tweede melodieregel circuleert rond de finalistoon fis’ (mi), maar eindigt op de re (e’) onder de finalis.

Met de inzet van de derde regel, die ritmisch gelijk is aan de tweede, komt de melodie plotseling in een hogere ligging terecht (hexachordum durum). Binnen de context van deze over het algemeen deemoedige en verstilde melodie zorgt de abrupte overgang naar dit hogere toonbereik ervoor dat de melodie hier even een sterk exclamatisch, eruptieachtig karakter krijgt.

In de vierde regel, die ritmisch gelijk is aan de eerste, worden de toongebieden van de eerste twee regels verbonden aan dat van regel 3. De slotregel wijkt ritmisch af van alle voorgaande regels en is melodisch vooral verwant aan de eerste regel, omdat hij in feite ook een omspeling en bevestiging is van de finalis fis’ (mi).

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Zeeuws Vocaal Ensemble o.l.v. Kees van Eersel; Jaco van Leeuwen, orgel (bron: KRO-NCRV)