Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

720 - Alleen te leven om te zwoegen


Lied bij Prediker

De dag, geboren uit het duister

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het ‘Lied bij Prediker’, zoals de ondertitel luidt, is oorspronkelijk gepubliceerd in de bundel Zingend Geloven deel 8 (2004, nr. 54). In het Liedboek heeft de liedtekst een ingrijpende wijziging ondergaan. Op verzoek van de redactie voegde de dichter René van Loenen een vijfde strofe toe; daarbij is het refrein komen te vervallen. Om die reden moest een nieuwe melodie worden gekozen voor dit lied. 

Vorm

Het lied bestaat uit vijf vierregelige strofen. Het is geschreven in een strak ritmische en heldere structuur. Dat komt met name door de eerste regel van de eerste vier strofen die steeds begint met de woorden ‘Alleen te leven om…’ en de afsluitende regel die eindigt met ‘…najagen van wind’. De vijfde strofe is dan een keerpunt, waarbij het laatste woord ‘wind’ dan weer wel terugkeert. De scherpe kracht van de herhaling sluit aan op de weerkerende puntige uitspraken in het Bijbelboek Prediker, waarop het lied is gebaseerd.
De versvoet is de jambe. Het rijmschema is (in afwisselend slepend en staand rijm) a-B-a-B; in de eerste en vijfde strofe hebben de eerste en derde regel onvolledig eindrijm.

Inhoud

Het boek Prediker

In het Bijbelboek is een wijsheidsleraar aan het woord. In de eerste boekregel wordt hij geïntroduceerd als ‘Prediker, zoon van David en koning in Jeruzalem’, met wie wellicht Salomo wordt bedoeld. Prediker valt met de deur in huis met zijn constatering dat alles in de wereld ‘lucht en leegte’ is (Prediker 1,2).
De tijd waarin de schrijver vermoedelijk leefde, de derde of vierde eeuw vóór Christus, was een periode van grote welvaart. In zijn betoog ageert hij tegen de traditionele inzichten van wijsheidsleraren die de politieke en economische stabiliteit duiden als een menselijk succes, maar dit niet op hun levenservaring hebben getoetst.
Prediker is daarentegen nuchter en eerlijk op onderzoek uitgegaan. Je voelt de worsteling waarmee hij dat heeft gedaan. Maar het heeft hem wel een grotere wijsheid opgeleverd. Op grond van zijn ondervindingen concludeert hij dat het leven erg ingewikkeld is. De levensloop kan immers niet gepland worden, want wie de ene dag gelukkig is, kan de volgende dag een groot onheil wachten. Traditionele waarden van gezondheid en rijkdom stillen uiteindelijk niet de verlangens van het mensenhart. Een mens zal altijd méér willen, het is nooit genoeg. Welk voordeel levert het op om alsmaar te tobben en zwoegen? Om altijd weer de waaromvraag te stellen? Om je steeds maar te bekommeren om van alles en nog wat? Om van alles na te streven wat eigenlijk niets blijvends oplevert?
Volgens Prediker weten we het uiteindelijke doel van het leven niet. Ernaar zoeken is dus ‘najagen van wind’, een uitdrukking die als een refrein door het boek zwermt (1,14; 1,17; 2,11, et cetera). Het leven heeft geen verbindende structuur, geen samenhang of zin, maar is ‘lucht’. De betekenis van de woorden ‘lucht’ en ‘wind’ is sterk verwant aan ‘adem’. Als je uitademt, kun je die adem niet vastpakken: het is niet anders dan leegte. Dat is het najagen van de letterlijk ongrijpbare wind.
Realistisch stelt hij vast dat alleen God de uiteindelijke bestemming van het leven kent. Het enige dat erop zit, is je niet druk te maken. Geniet van de alledaagse genoegens en vertrouw verder maar op God. Dat is de enige levenskunst die je kunt betrachten.

Lied bij Prediker

Het lied vat feitelijk de hele levenswijsheid van Prediker samen in een notendop. In de eerste vier strofen gaat het om de vergeefse inspanningen van de mens die uiteindelijk niets opleveren. Het is dus een nutteloze zaak, als je alleen daarom leeft.

De eerste strofe benoemt het geploeter van de mens in zijn arbeid. Je werk is kommer en kwel. Al voor je eraan begint, zie je op tegen de vermoeienissen. Maar je plichtsgevoel is sterker en je neemt toch je verantwoordelijkheden op je. Dat zwoegen is het ‘najagen van wind’.

De tweede strofe hekelt de wetenschap. Het steeds maar zoeken naar verklaringen en deze vast te stellen in conclusies die te verantwoorden zijn met meetbare resultaten levert uiteindelijk niets op. God heeft immers het laatste woord en Hij alleen weet alles. Zijn overwegingen zijn voor ons niet in verifieerbare stellingen vast te leggen. Dat na te streven is ‘najagen van wind’.

De derde strofe handelt over de economie, de wereld van het gewin en grote geld. Omdat je vindt dat je nooit genoeg hebt en je niet tevreden zult worden met wat je hebt, streef je naar steeds maar meer en meer. Dat leidt tot najagen naar wind(-handel!).

In de vierde strofe gaat het om de ervaring van het leven als een last. De onbekommerdheid en zorgeloosheid van een kind is niet meer na te voelen. Je maakt jezelf steeds te druk, je doet meer dan je zelf aan kan, fysiek en/of psychisch, en gaat steeds weer over de grens. Als je jezelf voorbijloopt, doe je uiteindelijk niets anders dan najagen van wind. 

De vijfde strofe brengt een keer in het lied. Het antwoord op al het getob in het leven is dat je maar beter kunt genieten van het leven zoals je dat nu leidt. Zie je leven als een geschenk van God en aanvaard het in grote dankbaarheid, want je weet niet wat de dag van morgen brengt.
Dan volgt de raadselachtige uitdrukking in de derde regel ‘werp je brood uit op het water’. Dit letterlijke citaat van Prediker 11,1 wordt op verschillende manieren uitgelegd (voetnoot in de NBV Studiebijbel). Volgens de joodse traditie zou het wijzen op het geven van aalmoezen aan de armen: je krijgt er immers niets voor terug om je brood weg te gooien. Het kan ook wijzen op een nutteloze dus domme actie. Een derde verklaring ligt in de handel. De schrijver van het boek Prediker wordt in verband gebracht met Salomo, die leefde in de tiende eeuw voor Christus. Deze koning liet (zoals beschreven in 1 Koningen 9,26-28) een vloot met schepen uitvaren voor de export; deze kwam terug met tonnen goud! Met andere woorden: durf het risico te nemen, bekommer je niet om de wind en ga de zee op, want je weet het nooit: er kan een dag komen dat je verrast zult worden door rijkdom. 

Liturgische bruikbaarheid

Het lied is gebaseerd op een oud Bijbelboek. Maar de inhoud is hoogst actueel. Veel gelovigen zullen zich aangesproken voelen door de visie van Prediker als ze gebukt gaan onder persoonlijke zorgen en de grenzen aan de groei beseffen. Het gaat niet om welvaart maar welzijn. Richt je daar dan op, zo is de boodschap, en maak van het leven wat ervan te maken is. Het vertrouwen op God ontslaat ons niet van de verantwoordelijkheid voor de duurzaamheid van de wereld.
Het lied is bij uitstek geschikt voor een viering waarin gelezen wordt uit het Boek Prediker en wanneer het gaat over de vraag naar de zin en bestendigheid van het leven, bijvoorbeeld in een uitvaartviering.
Het Liedboek heeft het lied geplaatst in de categorie van de oogst. In vieringen waarin de oogst is gethematiseerd, kan dit lied zeker een goede plaats krijgen, met name in de groene tijd na Pinksteren.

Auteur: Jeroen de Wit


Melodie

Zie Liedboek 267 in verband met de herkomst en het gebruik van deze melodie.

Bij de tekst van René van Loenen was een melodie van Wybe Kooijmans voorhanden (Zingend Geloven 8, nr. 54), maar toen het lied van het keervers ontdaan werd, bleef ook een gecoupeerde melodie over. Om die reden werd een andere melodie gezocht én gevonden in het avondlied ‘De dag geboren uit het duister’ met een wijs van Willem Vogel. Met name de lange noot halverwege de laatste regel valt wonderlijk mooi samen met het terugkerende ‘najagen van wind’ in de tekst van het hier besproken lied.

In een belangrijk opzicht wijkt de melodie af van een gemiddelde Vogelmelodie. Deze wijs is niet terug te voeren op korte motieven die de bouwstenen vormen voor het melodisch verloop. De vierregelige vorm rijmt met de tekst mee. De regels 1 en 3 zijn, op de slotnoot na, identiek en ook het slot van de even regels komt overeen, halverwege de melodie – heel klassiek – naar de dominanttoon d’ en aan einde uiteraard naar de finalis g’. De grote melodische boog die gevormd wordt door de eerste twee regels is – vermoed ik – terug te voeren op de openingswoorden van het lied waarvoor deze melodie aanvankelijk werd gemaakt: ‘De dag geboren uit het duister verliest zich hier weer aan de nacht’; in de melodische curve is zonder al te veel fantasie de opkomende en weer ondergaande zon te herkennen.

Het gebruik van repeterende noten is een opvallend kenmerk van deze wijs. Ook de beperking in het gebruikte aantal intervallen legt een deel van het DNA van de melodie bloot: secundeschreden worden zowel stijgend als dalend gebruik, tertsen slechts dalend en kwarten alleen maar stijgend. In ritmisch opzicht valt het doorbreken van het tweedelig metrum in de slotregel op. Een soortgelijke aankondiging van de slotwending is te vinden in Liedboek 690 en 731 van dezelfde componist.

Vrijwel altijd zijn de melodieën van Vogel eerder tonaal dan modaal te noemen. Door een mol te noteren, en niet twee mollen zoals bij g klein zou moeten, kiest hij echter duidelijk voor de dorische modus, zij het dat deze melodie met de bijbehorende koorzetting zeker ook tonale kenmerken heeft. Enerzijds ontwijkt hij zowel in de een- als in de meerstemmigheid de es zorgvuldig, maar daarnaast gebruikt hij in de harmonieën wel steeds de leidtonen fis en cis. Overigens heeft de meerstemmige koorzetting een zeer statisch karakter. Dit wordt veroorzaakt door de weinig beweeglijke middenstemmen. De altpartij is vrijwel letterlijk eentonig en ook de tenorpartij heeft slechts een kleine omvang, die ook nog eens in het lage middenregister van de stem ligt en daardoor weinig aandacht vraagt. De begeleidingszetting met wat meer harmonische kleur is van ondergetekende en beweegt zich in rustige halve noten onder de melodie. Een tempo van ongeveer 56 halve noten per minuut geeft deze melodie een rustig voortgaande beweging.

Auteur: Christiaan Winter