Lied bij Prediker | |||
René van Loenen | |||
Willem Vogel | |||
De dag, geboren uit het duister |
Tekst
Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 8’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor dit compendium.
Is Prediker de pessimist, waarvoor sommigen hem houden? Zijn levenservaring heeft hem geleerd, dat je wel van alles kunt willen, maar dat het meeste toch vergeefs is. IJdelheid, in de zin van leegheid, gebakken lucht.
Leven om te werken, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat (vers 1); het is veel moeite voor niets. Tenslotte sta je met lege handen. Altijd en overal maar de ‘waarom-vraag’ stellen, proberen te begrijpen wat er allemaal gebeurt (vers 2), het is al even zinloos.
Je levensdoel zoeken in winst maken? (vers 3). Ook dan wil je altijd meer. Geen bevrediging, eerder groeiende ontevredenheid is het resultaat. Je wilt iets pakken, wat niet te grijpen is: het is najagen van wind.
Te veel willen, teveel op je nemen, wat levert het je op? (vers 4).
Het lied vat in korte statements de hoofdgedachten van het boek Prediker samen.
Predikers overwegingen laten nog wel ruimte voor een goede raad. Wat blijft is: ‘Dus eet je brood met vreugde, drink met een vrolijk hart je wijn’ (Prediker 9,7). In het genieten van het alledaagse, van wat voor handen is, schuilt het grote geheim. Daar ligt de ware bevrediging. Van Loenen brengt ‘wijn’ en ‘brood’ terug tot hun oorsprong; ze groeien als wijnstok en graan, en vormen zo de basics van het leven. Ze ‘geuren’ en ‘smaken’ en zijn daarin de ‘primaire levensbehoeften’. Daarin vinden wij onze troost tegen alle tevergeefsheid en onvolkomenheid.
NB.: René van Loenen heeft in later stadium zijn liedtekst gewijzigd. Ten opzichte van de versie in Zingend Geloven 8 is het refrein (na de strofen 2 en 4) vervallen en is een vijfde strofe toegevoegd. De latere tekstversie is in het Liedboek opgenomen (red.).
Melodie
Zie Liedboek 267 in verband met de herkomst en het gebruik van deze melodie.
Bij de tekst van René van Loenen was een melodie van Wybe Kooijmans voorhanden (Zingend Geloven 8, nr. 54), maar toen het lied van het keervers ontdaan werd, bleef ook een gecoupeerde melodie over. Om die reden werd een andere melodie gezocht én gevonden in het avondlied ‘De dag geboren uit het duister’ met een wijs van Willem Vogel. Met name de lange noot halverwege de laatste regel valt wonderlijk mooi samen met het terugkerende ‘najagen van wind’ in de tekst van het hier besproken lied.
In een belangrijk opzicht wijkt de melodie af van een gemiddelde Vogelmelodie. Deze wijs is niet terug te voeren op korte motieven die de bouwstenen vormen voor het melodisch verloop. De vierregelige vorm rijmt met de tekst mee. De regels 1 en 3 zijn, op de slotnoot na, identiek en ook het slot van de even regels komt overeen, halverwege de melodie – heel klassiek – naar de dominanttoon d’ en aan einde uiteraard naar de finalis g’. De grote melodische boog die gevormd wordt door de eerste twee regels is – vermoed ik – terug te voeren op de openingswoorden van het lied waarvoor deze melodie aanvankelijk werd gemaakt: ‘De dag geboren uit het duister verliest zich hier weer aan de nacht’; in de melodische curve is zonder al te veel fantasie de opkomende en weer ondergaande zon te herkennen.
Het gebruik van repeterende noten is een opvallend kenmerk van deze wijs. Ook de beperking in het gebruikte aantal intervallen legt een deel van het DNA van de melodie bloot: secundeschreden worden zowel stijgend als dalend gebruik, tertsen slechts dalend en kwarten alleen maar stijgend. In ritmisch opzicht valt het doorbreken van het tweedelig metrum in de slotregel op. Een soortgelijke aankondiging van de slotwending is te vinden in Liedboek 690 en 731 van dezelfde componist.
Vrijwel altijd zijn de melodieën van Vogel eerder tonaal dan modaal te noemen. Door een mol te noteren, en niet twee mollen zoals bij g klein zou moeten, kiest hij echter duidelijk voor de dorische modus, zij het dat deze melodie met de bijbehorende koorzetting zeker ook tonale kenmerken heeft. Enerzijds ontwijkt hij zowel in de een- als in de meerstemmigheid de es zorgvuldig, maar daarnaast gebruikt hij in de harmonieën wel steeds de leidtonen fis en cis. Overigens heeft de meerstemmige koorzetting een zeer statisch karakter. Dit wordt veroorzaakt door de weinig beweeglijke middenstemmen. De altpartij is vrijwel letterlijk eentonig en ook de tenorpartij heeft slechts een kleine omvang, die ook nog eens in het lage middenregister van de stem ligt en daardoor weinig aandacht vraagt. De begeleidingszetting met wat meer harmonische kleur is van ondergetekende en beweegt zich in rustige halve noten onder de melodie. Een tempo van ongeveer 56 halve noten per minuut geeft deze melodie een rustig voortgaande beweging.
Auteur: Christiaan Winter