Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

731 - Vergeet niet hoe wij heten


Een eerste kennismaking

De dichter Willem Barnard heeft op verzoek van de abdis van de St. Trudo-abdij te Male (in de omgeving van Brugge) omstreeks 1980 een aantal nieuwe teksten geschreven voor Allerheiligen, als wordt herdacht wie ons in geloven zijn voorgegaan. Het lied ‘Vergeet niet hoe wij heten’ is een van die serie en het is een waardevolle bijdrage voor de liturgie van Allerheiligen.
De tekst is een gebed tot God dat onze namen niet vergeten raken, want met onze namen blijven wij leven bij God. ‘Vergeet niet hoe wij heten...’ is het begin van de eerste en de derde strofe en deze beide strofen gaan dan ook over onszelf. De tweede strofe gaat over hen van wie de namen reeds zijn ‘verzekerd’ in Gods gedachtenis.
De warme poëzie van de dichter spreekt voor zich.
De componist Willem Vogel heeft de toon van de woorden bijzonder goed geraakt in zijn muziek. Daarbij legt hij nog een duidelijk accent: de doorgaande tweedelige beweging van de melodie wordt aan het einde één keer onderbroken met een driedelig ritme: op het woord ‘paasdag’. En over die paasdag die ons wenkt, wordt ook gesproken in de laatste regels van de overige strofen.
Het lied is niet alleen geschikt voor Allerheiligen, maar ook om bij een uitvaart te zingen.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied schreef Barnard omstreeks 1980 op verzoek van de abdis van de Sint-Trudoabdij te Male bij Brugge. ‘Zij vroeg om teksten die zouden gedenken wie zonder opvallend heilig te zijn ons in het geloof zijn voorgegaan’ (Commentaar bij Zingend geloven 4, 32). Daar is dit lied er één van. Ook behoort in ieder geval ‘Voor de toegewijden’ (Liedboek 732) tot die cyclus, en wellicht Liedboek 733 eveneens.
De muziekredacteur van het NCRV-project Lied van de week, Cor Brandenburg (*1954), vroeg aan Willem Vogel in 1987 om bij de tekst ‘Vergeet niet hoe wij heten’ een melodie te schrijven, met daarbij de opmerking: ‘Tegenwoordig maken ze nog vaker iets in d-dorisch dan vroeger. Zeker te lui voor kruis of mol?’ Willem Vogel repliceerde: ‘Als je geen d-dorisch wilt, dan maar As-Dur!’ (Commentaar bij Zingend Geloven 4, 32).
Na publicatie van het lied in Lied van de week (24 november 1987) verscheen het in het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 704); Zingend Geloven 4 (1991, nr. 32); Gezangen voor Liturgie (editie 1996, nr. 641); Tussentijds (2005, nr. 188); Liedboek (2013) en In wind en vuur (2023, nr. 347), steeds met de melodie van Willem Vogel. In het Oud-Katholiek Gezangboek staat een melodie van Marcel Weemaes. In In wind en vuur zijn beide melodieën opgenomen.

Inhoud

Een geheugensteun voor de Eeuwige, zo zou je dit lied kunnen opvatten. Dat is misschien niet nodig, maar van ons uit gezien is het toch zinvol om God eraan te herinneren dat Hij onze namen onthoudt, want eigenlijk hebben we in ons verdriet of onze angst voor de dood zelf zo’n geheugensteun hard nodig.

Strofe 1

In de eerste strofe worden we met de zinsnede ‘zo Gij ons gedenkt’ (regel 6) herinnerd aan de aangrijpende vraag van de misdadiger die samen met Jezus was gekruisigd: ‘Jezus, gedenk mij wanneer Je aankomt in je koninkrijk.’ Jezus antwoordt: ‘Amen, tot jou zeg Ik, heden zul je er mét Mij wezen, in het paradijs’ (Lucas 23,42-43). Verrassend schrijft Barnard in dit verband niet van een eeuwig leven maar van ‘een eeuwig even’ (regel 7, wat overigens in de bundel Gezangen voor Liturgie abusievelijk niet terug te zien is). Dat ‘even’ is een licht-polemische toespeling op Joost van den Vondel, die immers voor zijn overleden zoontje Constantijn schreef: ‘Eeuwigh gaat voor oogenblick’. In dit lied gaan ze samen op, het eeuwige en het ogenblik, het heden.

Strofe 2

Het gaat over degenen die, met een krachtige regelafbreking, ‘over zijn gegaan / tot U’ (regel 2-3). ‘Zij raken niet vergeten’. Hoe zorgvuldig zo onze namen worden bewaard, spreekt uit verschillende metaforen in de Bijbel, zoals ‘in stenen zijn gebeiteld’ (Exodus 28,11-12), ‘gegrift staan in de palm van Gods hand’ (Jesaja 49,16), ‘geschreven staan in het boek des levens’ (Filippenzen 4,3; Openbaring 13,8). ‘Hun namen zijn verzekerd’, zingt het lied (regel 5), en verwoordt vervolgens hoe God de namen – actief – zal ‘blijven spreken / tot die dag aan zal breken / waarop het wachten is’ (regel 7-9).

Strofe 3

De derde strofe gaat over óns spreken, ons noemen van de namen in gebed. Nauw verbonden zijn deze namen met de godsnaam: ‘wij heten naar uw naam’ (regel 2). Zo ziet Johannes in een visioen duizenden mensen die niet alleen hun eigen naam dragen, maar ook de naam van het Lam en van de Vader op hun voorhoofd hebben staan (Openbaring 14,1). Wanneer in ‘duizenden gebeden’ de namen worden genoemd, naam voor naam voor Gods aanschijn worden gebracht, dan voegen ze zich samen in de eenvoud van de ene Naam, in ‘het ene licht’ (regel 6), dat straalt van Gods aangezicht. Dan kunnen ze werkelijk niet vergeten worden – de Ene heeft hen zich volkomen eigen gemaakt.

Gedachtenis van overledenen in kloostergemeenschappen

Dagelijks gedenken kloostergemeenschappen de gestorvenen in de vespers. De laatste intentie van de voorbede luidt dan bijvoorbeeld: ‘Bewijs uw barmhartigheid aan allen die gestorven zijn; neem hen op in uw vreugde en vrede’. Op de sterfdag van een van de medezusters of -broeders uit de eigen orde door de eeuwen heen wordt zij of hij bij name genoemd. Voor deze ‘stille doden’, wier gedachtenis nog levendig is, kan een van deze liederen uit de cyclus die Barnard schreef (zie boven) als hymne worden gezongen.
In het gedicht ‘De stad van alle namen’ dicht Barnard: ‘Die zelf onzicht-, onzegbaar is / en blijft, lijft onze namen in’ (Guillaume van der Graft, Mythologisch: gedichten, oud en nieuw herzien, Baarn 1997, 753). De onuitsprekelijke naam van de Onzienlijke is samengesteld uit vele namen. Voor ‘vrienden die zijn overleden’ bidt Barnard: ‘Vouw ze samen in de vrede / van uw ene naam’ en ‘bind ze samen in het amen / van uw vaste naam’ (Liedboek 733). ‘Vergeet niet hoe wij heten’ is geheel aan de vele namen en de ene naam gewijd. ‘Naar u zijn wij genoemd’ (strofe 1, regel 2). ‘Wij heten naar uw naam’ (strofe 3, regel 2). Die ene naam echter is ‘gebroken’, zoals ‘het ene licht’ uiteen breekt in verschillende kleuren. De ene naam wordt ‘van naam tot naam gesproken’ (strofe 3, regel 5-7). Alle namen die wij noemen als wij onze doden gedenken, zijn evenzovele gebeden. ‘Uit duizenden gebeden / stelt zich uw eenvoud saam’ (regel 3-4).

Vorm

De structuur van de strofen is ongewoon, ja zelfs uniek te noemen: negen regels met het rijmschema a-B-a-B-c-d-c-c-d. Zie verder bij de melodietoelichting waar wordt aangegeven hoe Willem Vogel deze metrische structuur in een melodie verwerkt, waarin door de ritmische verbreding in de slotregel die woorden alle aandacht opeisen, in het bijzonder in strofe 1: ‘een paasdag die ons wenkt’.

Liturgische bruikbaarheid

Een lied voor Allerheiligen of voor de jaargedachtenis van een overledene in eigen kring.
In de vooravondviering van Allerheiligen volgens het oude Missale Romanum staat het visioen uit de Openbaring van Johannes 5,6-12 centraal. De vierentwintig oudsten heffen voor de troon van God een nieuw lied aan waarin zij het Lam waardig roemen om het boek met de zeven zegels te openen. Ieder van hen begeleidt die lofzang met een citer en met gouden schalen met reukwerk: dat zijn de gebeden van de heiligen. Die gebeden tot het Lam heeft Barnard in dit lied ingevuld: ‘Vergeet niet hoe wij heten: / naar U zijn wij genoemd’ (strofe 1, regel 1-2).

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar, Gerda van de Haar, Hans Uytenbogaardt, Klaas Touwen en Pieter Endedijk aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel III, 1159-1160).


Melodie

De melodie van Liedboek 731 werd geschreven ten behoeve van de uitgave van de cahiers Lied van de week en verscheen in november 1987 in die reeks. Vervolgens kwam het lied via Zingend Geloven 4 (1991, nr. 32) en Tussentijds (2005, nr. 188) in het Liedboek terecht, terwijl Gezangen voor Liturgie (editie 1996, nr. 641) voor de verspreiding in rooms-katholieke kring zorgde. In het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 704) is het lied te vinden met een veel ingetogener en matig te memoriseren wijs van Marcel Weemaes.

Willem Vogel schreef een majestueuze melodie bij de negenregelige strofen van deze tekst. Daarmee wordt muzikaal alle twijfel weggenomen dat het bij de gedachtenis van de overledenen zou gaan om een droevig en nostalgisch terugzien. Het lied – en ook de melodie – bezingt een hunkerend verlangen en een visioen van licht. De grootsheid van de melodie is gevat in een klassieke Bar-vorm. Na de herhaling van het eerste regelpaar (Stollen), wijkt de melodie in twee sequensmatige regelparen uit (Abgesang) om uiteindelijk in de laatste regel de slotwending uit de Stollen te hernemen.

In de melodievorming valt de grote omvang van de eerste regels op. Binnen twee regels, ja zelfs binnen vijf noten, wordt de afstand van een kleine none overspannen. De afzonderlijke sprongen binnen de melodie – ook tussen de regels – gaan echter nooit de kwart te boven. Het kwartinterval neemt wel een markante plaats in binnen deze wijs. Naast het uplifting-karakter van de stijgende kwart aan het begin van zes van de negen regels (!), worden de slotwendingen van de regels 1, 3 en 9 gekenmerkt door de meer ingetogen, dalende variant van dit interval.

In deze melodie toont Willem Vogel zich wederom de bouwmeester die met weinig materiaal tóch een smaakvol en meer dan solide huis weet neer te zetten. Bij globale beschouwing valt op dat alle regels dezelfde melodievorm hebben: beginnend met een stijgend interval, gevolgd door een dalende lijn en weer stijgend eindigend. Bij nadere beschouwing blijkt de gehele melodie slechts uit vijf korte motieven te bestaan (tussen haakjes de frequentie):
a: stijgende kwart – dalende secunde (6x)
b: dalende kwart – stijgende terts (3x)
c: dalende secunde – stijgende secunde (4x)
d: stijgende secunde – dalende terts (3x)
e: stijgende terts – stijgende secunde (2x)

Binnen de regels worden de motieven steeds door middel van een dalende secunde of terts aan elkaar gekoppeld. Voor deze melodie geldt wel in bijzondere mate: In der Beschränkung zeigt sich der Meister. De beperktheid van het materiaal draagt ook zeker bij aan het compacte karakter en memoriseerbaarheid van de melodie.

De componist zoekt de spanningsopbouw verder in het toevoegen van nog niet gebruikte noten. Zo begint de vijfde regel met de voordien zorgvuldig vermeden bes’. Vervolgens daalt de zesde regel af naar de wisselnoot des’, die door de g’ – die twee noten eerder klonk – een opvallende tritonusspanning oproept. In regel 7 begint het slotoffensief met de opbouw naar de bes’, in de achtste regel gevolgd door de c” om in de slotregel door te stoten naar de hoogste noot van de melodie. Precies op die hoogste noot es” doorbreekt Vogel – zoals in zoveel andere melodieën van zijn hand (je kunt bijna van een handelsmerk spreken) – het metrum; de consequent doorgevoerde vierkwartsmaat maakt hier voor één keer plaats voor een onregelmatige vijfkwartsmaat, een uitgeschreven vertraging vlak voor het slot. In dit melodisch hoogtepunt versterken tekst en melodie elkaar niet weinig: ‘paasdag’ (strofe 1) en ‘zo zíen wij uw gezicht’ (strofe 3).

In de koorbundel treft men de meerstemmige zetting aan die het lied sinds het ontstaan vergezelt. Al met al heeft Liedboek 731 een melodie die neigt en streeft naar de grootsheid van de moeder aller Allerheiligenliederen For all the Saints, who from their labours rest (Liedboek 727). Met dit lied heeft Liedboek 731 ook de tempokeuze gemeen: een in kwarten gedacht, plechtig maar feestelijk tempo van ongeveer 88 kwartnoten per minuut.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Koor OAZE o.l.v. Wim Ruessink; Gijs van Schoonhoven, orgel (bron: KRO-NCRV)