Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

297 - Kom tot ons, God


Een eerste kennismaking

Zie voor een algemene toelichting over het drempelgebed het gelijknamige overzichtsartikel (klik hier).


Drempelgebed

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit drempelgebed voor de adventstijd verscheen voor het eerst in Amsterdamse Katernen 25 (z.j., blz. 5) en werd daarna ook gepubliceerd in Zingend Geloven 8 (2004, nr. 2). Deze serie katernen zijn een neerslag van de liturgische praktijk van de Oude Kerk in Amsterdam in de tijd dat Sytze de Vries daar predikant was (1988-2005) en bevatten veel inspirerende voorbeelden van nieuwe liturgische vormen, of beter: oude vormen in nieuwe taal en muzikale stijl. De uitstraling daarvan is groot in Nederland. De muziek is aanvankelijk van Willem Vogel, later van Christiaan Winter.
De tekst werd, in zijn oorspronkelijke vorm, ook gepubliceerd in Bij gelegenheid (I): gebeden van week tot week van feest tot feest (Zoetermeer 2005, blz. 21).

Inhoud

Dit drempelgebed is een goed voorbeeld van liturgische taal die gekleurd wordt door een bepaalde periode van het jaar, hier de adventstijd. De eerste woorden, ‘Kom tot ons, God’, doen meteen denken aan een adventslied bij uitstek: ‘Kom tot ons, de wereld wacht’ (Liedboek 433). De regel ‘naar U gaat ons verlangen uit’ is direct ontleend aan Psalm 25,1, de introïtusantifoon van de eerste adventszondag (Liedboek 432a).
Met de inzet van het koor wordt de zang van de solostem verbreed: ‘Wek op uw kracht…’, woorden ontleend aan Psalm 80,3 die ook de opening zijn van de zogenaamde excita-gebeden, de zondagsgebeden voor de advent, die in de Latijnse liturgie met het woord Excita beginnen: ‘wek op!’. Uiteindelijk zal de combinatie van de openingszin en deze zin (‘Kom tot ons, God, wek op uw kracht!’) tot een refrein van dit gebed worden en als een mantra door de gemeente worden gezongen.
De tekst van dit refrein vormt zo de kern van het gebed waarin de gemeente verlangend uitziet naar de bevrijding, het uiteindelijk ‘wonen in de weelde van uw zegen’ (laatste regel). Dit verlangen wordt nader verwoord met de beden ‘schep ons nieuwe adem’, ‘raak ons met de hartslag van uw liefde’, ‘genees ons met de gloed van uw genade’, ‘draag ons op de vleugels van uw vrede’, ‘ga ons voor met de vonken van uw licht’ en ‘bouw ons tot een hechte stad van vrede’. De verschillende alliteraties in de tekst geven de woorden sturing: ‘gloed’ – ‘genade’ (regel 10), ‘vleugels’ – ‘vrede’ (13), ‘voorgaat’ – ‘vonken’ (15-16), ‘wonen’ – ‘weelde’ (21-22). Dat geldt ook voor de assonantie ‘hecht’ – ‘recht’ (19).


Melodie

Kern van de tekst is de acclamatie die aanvankelijk door de cantor (een solostem) wordt ingezet – ‘Kom tot ons God’ (a’-f’-d’-g’) – daarna overgenomen door het koor (de cantorij) met de woorden ‘wek op uw kracht’ (f’-a’-bes’-c”) en dan later als één geheel door allen. Het is een mooi voorbeeld van een ‘educatieve opbouw’: al zingend maakt de gemeente zich de melodie van het refrein eigen.
De twee motieven van dit refrein zijn zo al in de voorgaande gedeelten voorbereid. Het is dus niet nodig dit voorafgaand aan de viering te oefenen, men kan zo instappen, ook al klinkt dit gebed voor het eerst. Het eerste motief met de vragende woorden begint dalend (a’-f’-d’) en bij het woord ‘God’ wordt een kwartsprong naar boven gemaakt. Het tweede motief met de gebiedende woorden ‘wek op uw kracht’ is een verder stijgend motief. Zo is deze melodie een verbeelding van het neerbuigen voor God, bij dat woord omhoogkijken en zich daarna verder opheffen:
Deze refreinregel staat tussen gedachtestreepjes, omdat deze zin de lopende tekst onderbreekt, als het ware interrumpeert. Het is dan ook zeker niet de bedoeling dat voorafgaand aan de refreinregel een rust wordt ingelast! Het is zoals in een litanie waarin intentie en acclamatie ook als het ware over elkaar rollen. Het refrein lijkt een verklanking van de zin ‘Veni Domini, et noli tardare’, dat in de Latijnse adventsliturgie vaak voorkomt (in vertaling: ‘Kom Heer, en wacht niet langer’, vergelijk de gebedsacclamatie met deze woorden, Liedboek 368a).

De refreinen worden gescheiden door de verzen, gezongen op een melodieformule die eerst rond de g’ cirkelt (vanaf ‘dat Gij ons raakt…’, ‘dat Gij ons draagt’ en ‘dat Gij ons bouwt…’):
en daarna een toon hoger, dus cirkelend rond a’, met een gevarieerde afsluiting (‘en ons geneest…’, ‘en nog ons voorgaat…’ en ‘doe ons weer wonen…’):
In deze notenvoorbeelden zijn de toonherhalingen verbonden.

De componist geeft aan dat het geheel ook door cantor en gemeente (dus zonder koor) kan worden gezongen. Toch is dat niet te prefereren, omdat dan het effect van de interruptie verloren gaat. Als geen koor of cantorij voorhanden is, zou men met een tweede cantor kunnen werken, zodat de verschillende ‘rollen’ hoorbaar blijven.

Auteur: Pieter Endedijk