Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

713 - Wij moeten Gode zingen


Een eerste kennismaking

‘Het lied van de lier aan de wilgen’ verwijst in de titel naar een van de psalmen vanuit de ballingschap, Psalm 137. In de herfst is de ballingschapsthematiek in de liturgie aanwezig. Het gaat dan niet alleen om de ballingen van Babel, maar ook om ons die verlangen naar een andere wereld. Juist in dat vreemdelingschap moet de lofzang blijven klinken: ‘Al leeft uw volk verschoven (...) / nog moeten wij U loven...’ (strofe 3). De titel van het lied is ook de opening van de vijfde strofe.
Willem Barnard (1920-2010) schreef deze tekst als ‘zondagslied naar de motieven van de liturgie van de twintigste zondag na Pinksteren’. De term ‘zondagslied’ gebruikt Barnard als ‘een lied in één adem spreekt over al de aspecten van een zondagsliturgie’. Deze motieven zijn dan wel volgens het oude Missale Romanum. Waar men de liturgie volgens de nieuwe driejarige ordening volgt, maar ook als men het Evangelisch-Luthers Dienstboek gebruikt, komen de betreffende gegevens niet meer op één zondag bijeen: Daniël 3 (strofe 1), Efeziërs 5,16-21 (strofe 2), Psalm 108,2 (strofe 1), Psalm 137,1-2 (strofe 3 en 4), Johannes 4,46-53 (slot strofe 4). Het geheel is in dit lied wel tot een fraaie eenheid gebracht en men kan het lied zeker zingen zonder zich bewust te zijn van de genoemde Bijbelteksten.
De melodie van Willem Vogel (1920-2010) is ouder dan de tekst, en werd reeds in 1959 geschreven voor een kinderkoor.

Auteur: Pieter Endedijk


Van de lier aan de wilgen

Willem Barnard
Willem Vogel

Tekst

Deze toelichting bij deze liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is nieuw geschreven voor dit compendium.

Het lied ‘Van de lier aan de wilgen’ – de titel zegt het al – beroept zich op de verhalen over de babylonische ballingschap. Het begin van Psalm 137 is in die titel en in de aanhef van de vierde strofe herkenbaar. De derde strofe vergelijkt rechtstreeks uw volk, de bewuste gemeente, met de ballingen van Babel, – en daarmee wordt ‘onze wereld’ voor het geloof gestempeld tot land van vuur en oven. Het verlangen naar een andere wereld, een land van melk en honing , is kenmerkend voor alle liturgie. Niettemin, het is in de vreemdelingschap, dat de lofzang geboden is (dit in contrarie tot Psalm 137). De apostel trekt eenzelfde conclusie, als hij op de erkenning, dat ‘de dagen kwaad zijn’, de opwekking laat volgen om ‘in psalmen en lofzangen en liederen de Heer van harte toe te zingen’. Dat staat in Efeziërs 5,16-21, en het is volgens het oude Missale Romanum de epistellezing van de twintigste zondag na Pinksteren, een zondag in de herfst dus, die zo vol toespelingen is op de ballingschap. Het lied ‘Van de lier aan de wilgen’ is dan ook van oorsprong een zondagslied, en behalve op de reeds vermelde bijbelplaatsen zinspeelt het ook op Johannes 4,46-53, een perikoop die als evangelie voor die zondag staat aangegeven.

Zonder weet te hebben van de bovenstaande gegevens kan men de tekst bezwaarlijk verstaan. Ik heb in mijn boek De Tale Kanaäns (Haarlem 1963, blz. 115), waar het lied liturgisch op zijn plaats is gezet, dan ook de nodige verwijzingen toegevoegd. Hier memoreer ik enkel nog de antifoon van de introïtus tot het al genoemde misformulier (Daniël 3,31-39.29.42) en Psalm 108, de aanhef, die (in verstandhouding met het apostelcitaat) aanleiding gaf tot de eerste regel (in de laatste strofe herhaald).

Auteur: Willem Barnard


Melodie

De ‘moeder aller Vogelmelodieën’ werd geschreven in 1959 voor de tekst ‘O Heiland vol genade’, ten behoeve van een kinderkoor in Ouderkerk aan den Amstel. Als kleine liedcantate werd het lied midden jaren zestig op single vastgelegd door jongenssopraan Jan Nelissen met de componist aan het orgel en onder meer zijn vrouw Tini als blokfluitiste. Die originele zetting voorzag ook in de muzikale toevoeging van – zelfgemaakte – paukjes. De slotregel van de derde strofe is dan ook niet toevallig uit de lucht komen vallen. Dat is mij althans mondeling overgeleverd door Willem Vogel.

Al eind 1960 verscheen een bij de Van der Leeuwstichting uitgegeven bundeltje met dezelfde titel als het hier besproken lied waarin ‘Het lied van de lier aan de wilgen’ op de melodie van Willem Vogel te vinden is. Tekst en melodie zijn sindsdien onafscheidelijk en verwierven na het verschijnen van het Liedboek voor de kerken in 1973 al spoedig de status van kerkelijke evergreen. Het lied stak ook kerk- en landsgrenzen over en werd opgenomen in onder meer Gezangen voor Liturgie (nr. 656) en Zingt Jubilate (alleen als nr. 584 in de edite van 1978, in de editie van 2006 ontbreekt het).

In deze melodie is sprake van een ‘schijn-Barvorm’. Het eerste regelpaar (AB) lijkt herhaald te worden, maar loopt net anders af (AB’). Vervolgens wordt de eerste regel van het Abgesang (C) eerst letterlijk en daarna in een variant herhaald (C’), waarna een melodisch gegeven uit het begin terugkeert (B). In enigszins vergelijkbare gevallen (bijvoorbeeld de Geneefse melodie bij Psalm 107 en Psalm 118) grijpt de laatste regel terug op de vierde. In dit geval is de slotregel identiek aan de tweede regel. In alle gewoonheid is de grote vorm van de melodie dus toch bijzonder. De volslagen vanzelfsprekendheid is gevat in een unieke structuur.

Vogel heeft – als gebruikelijk – niet zijn toevlucht genomen tot karakteristieke melodische wendingen of opvallende ritmische patronen; juist in de eenvoud en de beperking van het materiaal is de kracht van deze wijs gelegen. Zie bijvoorbeeld hoe alle melodieregels openen met stijgende opmaat, hoe alle regels eindigen op een noot uit het d-mineurakkoord, hoe in elke regel repeterende noten te vinden zijn en – traditioneel bij Vogel – hoe de componist voldoende heeft aan slechts enkele notenwaarden: kilo’s en ponden. Het is overigens niet alleen de melodie, maar ook de onderliggende latente harmonie – de meerstemmigheid die in de melodie zelf reeds besloten ligt – die het lied zijn natuurlijk verloop geeft. De melodie vraagt om een breed, monumentaal tempo; MM=54 is voldoende.

Op 13 oktober 2010 werd de uitvaartdienst van Willem Vogel in de Oude Kerk te Amsterdam besloten met het zingen van juist dit lied, met die oermelodie uit Vogels oeuvre. De honderden aanwezigen droegen zo de componist op de vleugels van zijn eigen – en dan toch maar in woorden van de componist – wijsje de kerk uit.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Sweelinckcantorij o.l.v. Christiaan Winter; Willem Vogel, orgel; Bert Griffioen, blokfluit