Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

570 - Toen Jezus had gebeden


Herodes is een koning

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied is eerder opgenomen in de bundel met kinderliederen Zingen van het leven, het tweede deel van de driedelige serie Bij hoog en bij laag (1991, nr. 20). Deze bundel biedt kinderliederen voor de veertigdagentijd, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren. Het lied werd niet opgenomen in Tussentijds (2005), maar wel in de Friese editie Tuskentiden (2006, nr. 232) in een vertaling van Atze Bosch.

Inhoud

Het lied is geschreven bij een specifieke Bijbeltekst, namelijk Matteüs 26,36-46. In deze perikoop wordt beschreven hoe Jezus vlak na het laatste avondmaal en vlak voordat hij gevangengenomen werd in de hof van Getsemane aan het bidden is. De leerlingen, die de opdracht hebben gekregen om met Hem te waken en te bidden, vallen daarbij tot drie keer toe in slaap. De tekst van het lied ‘zoomt’ vooral in op de ervaringen van de discipelen. We zingen over de slapende discipelen (vers 1), hoe zij Jezus alleen lieten (vers 2) en hoe moe ze waren (vers 3). Pas aan het einde krijgt de zanger mee wat de ervaring van Jezus is, als gezongen wordt dat hij verder de nacht in gaat en nieuwe kracht krijgt door het gebed. Opvallend hierbij is dat de strijd die Jezus voert in zijn gebed (‘Heer, laat deze beker aan mij voorbijgaan’, Matteüs 26,39.42) buiten beschouwing wordt gelaten.   

Het lied volgt de lezing niet op de voet. Eerder stelt het lied ons in staat om ons in te leven in de ervaringen van de leerlingen.
Het eerste couplet begint bij Matteüs 26,40. Hier keert Jezus voor de eerste keer terug na zijn gebed, om dan de leerlingen, die Hij had gevraagd met Hem te blijven waken, slapend aan te treffen.
Het tweede couplet verwoordt de opdracht aan de leerlingen om te blijven waken (Matteüs 26,38.40-41), maar zij hebben toch hun gevecht tegen de slaap verloren.
Het derde couplet bezingt vooral dat gevecht tegen de slaap dat de leerlingen voeren (Matteüs 26,43-45).
Het laatste couplet richt zich op Jezus en verwijst onder andere weer terug naar Matteüs 26,39, maar ook naar de laatste keer dat hij terugkeert om te bidden en daarbij wat verder gaat (Matteüs 26,44). Hier wordt deze in eerste instantie geografische aanwijzing meer theologisch geduid (‘wat verder in de nacht’).

De oorspronkelijke versie uit Bij hoog en bij laag is langer. Deze heeft zes coupletten, waarin Joke Ribbers een vertaalslag maakt naar de leefwereld van de zangers. In het vijfde couplet identificeert de zanger zich in het proberen te slagen om wél met Jezus door te gaan. Het zesde couplet is een gebed dat de hoop uitspreekt dat Jezus ook in onze nacht zal verschijnen.

5. Wij willen wel proberen
met Jezus door te gaan,
maar zoeken naar een sterrenbeeld
en kijken naar de maan.

6. Zo laten wij nu bidden:
als onze nacht eens komt,
dat Christus dan verschijnen zal
en opgaan als de zon.

Aangezien de strofen 5 en 6 het lied buiten het bijbelverhaal plaatsen, heeft de redactie van het Liedboek ervoor gekozen deze twee strofen niet op te nemen.

Liturgische bruikbaarheid

Dit lied kan goed gezongen worden in een (kinder)viering tijdens Goede Vrijdag. Daarnaast kan het ook gezongen worden aan het einde van de liturgie van Witte Donderdag, aangezien Matteüs 26,30-46 daar ook klinkt.

Auteur: Irma Pijpers-Hoogendoorn


Melodie

In de eerste uitgave waarin dit lied van Joke Ribbers gepubliceerd werd, Zingen van het leven (1991, nr. 20), ging de tekst gepaard met een melodie van Bernard Smilde:
De liedboekredactie vond deze melodie te weinig zeggend en besloot naar een andere passende melodie te zoeken. Die werd aangetroffen in het tweede deeltje van de serie Bijbelliederen voor jonge kinderen van Jan D. van Laar (1989) bij het lied ‘Herodes is een koning’.

De driedelige serie Bijbelliederen voor jonge kinderen (1987, 1989, 1992) is ontstaan in reactie op een ervaren tekort aan liederen voor jonge kinderen. In 2010 verscheen Alle vogels vliegen met een selectie uit de drie deeltjes, waarbij sommige liederen werden bewerkt of uitgebreid. Van Laar schreef voor nagenoeg alle liederen tekst en melodie. De puntige liederen verwoorden de kern van een Bijbelperikoop. Bij een aantal liederen is een spelbeschrijving toegevoegd, omdat jonge kinderen hun beleving graag met het lichaam laten zien. De liederen zijn gericht op kinderen van 4 tot 8 jaar. Daarom bestaan de liederen uit één of twee korte strofen, zodat de kinderen het lied uit het hoofd kunnen zingen. Kinderen in deze leeftijdscategorie kunnen immers nog niet of nauwelijks lezen.
Andere liederen uit deze serie in het Liedboek zijn 232, 497, 541, 555 en 776.

Jan D. van Laar toont zich een meester in het schrijven van korte melodieën. Het muziekpedagogisch uitgangspunt verwoordt hij zo: ‘De melodieën sluiten aan bij de structuren die jonge kinderen gemakkelijk kunnen herkennen, leren en onthouden, zonder begeleiding op een akkoordinstrument’ (Bijbelliederen voor jonge kinderen, blz. 4).
De eenvoudige melodie van Liedboek 570 staat in g-hypo-aeolisch en verloopt hoofdzakelijk in een parlando-ritme van achtste noten. Regel 1 en 3 zijn melodisch identiek, waarbij ritmisch de voorlaatste noot van regel 1 (kwart) in regel 3 is gesplitst in twee achtsten. De derde regel klinkt een terts hoger dan de eerste en geeft deze zo een majeurkarakter (zie rode haak). Regel 2 en 4 vertonen enige overeenkomst: in regel 4 klinken intervallen hoofdzakelijk omgekeerd in vergelijking met regel 2 (zie blauwe pijl).
Ten opzichte van het origineel is vanwege het aantal lettergrepen in de derde regel een kleine wijziging in het ritme aangebracht: de eerste noot (f’) is oorspronkelijk gesplitst in twee zestienden.

In de Friese editie van Tussentijds is bij de vertaling van Atze Bosch een andere melodie van Bernard Smilde geplaatst (Tuskentiden 2016, nr. 232).

Auteur: Pieter Endedijk