Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

616 - Christus is opgestanden


Nederland, 12e eeuw
12e eeuw/Duitsland 15e eeuw

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied is een zogenaamde ‘tropen-leis’ ontstaan uit de melismatische ‘e’ van het kyrie. De tekst van dit lied uit de twaalfde eeuw is – met enige wijzigingen van de hand van Klaas Heeroma – overgenomen uit Dit is een schoon suyverlijc boecxken dat na 1570 verscheen bij Cornelis Claesz. te Amsterdam. Het is een bewerking van het in Duitsland bekende lied ‘Christ ist erstanden’ dat weer gerelateerd is aan de paassequentie ‘Victimae paschali laudes’ (Liedboek 615). De oudst bekende bron met het eerste couplet is een handschrift uit de tweede helft van de vijftiende eeuw dat zich in de Stadtbibliothek van Trier bevindt.
In de ‘Hervormde bundel 1938’ is een andere versie opgenomen (gezang 57). De dichter daarvan is onbekend. De bewerking van Klaas Heeroma komen we ook tegen in de bundel Honderdnegentien gezangen (Gereformeerde Kerken in Nederland, 1964, gezang 40) en het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 211).
Men gaat ervan uit dat het lied in de Nederlanden al voor de vijftiende eeuw bekend was. 
Een parodie ervan werd in 1573 gezongen door het Spaanse leger dat voor Haarlem lag:                                                         

Christus is opgestanden
te Haarlem is een buit voorhanden;
des willen wy allegader vrolyk zijn,
morgen zal de stad ons eigen zijn.
Kyri elyson.

Ook na de Reformatie is het lied populair gebleven, zowel bij rooms-katholieken als protestanten. Als geestelijk volkslied wordt het met Pasen nog steeds gezongen in Ootmarsum. Volgens een bepaald ritueel (‘vlöggeln’) lopen de mensen door de straten terwijl ze dit lied zingen, om vervolgens naar de hoogmis te gaan. Aan het eind van de dienst wordt het lied nog eens met orgelbegeleiding aangeheven. (Zie hieronder bij de melodiebespreking en klik hier.)

In de loop van de tijd zijn er verschillende varianten in de tekst ontstaan. Een zeer omstreden variant is 1,2: ‘Al uyt der Joden handen’, een tekst die nog steeds in Ootmarsum bij het vlöggeln wordt gezongen en waarop telkens weer felle kritiek komt.

Vorm

Het rijmschema is gepaard en bevat overwegend slepend rijm. Staand rijm treffen we aan in de regels 3 en 4 van strofe 1, 4 en 5, klinkerrijm in strofe 3, regel 3 en 4, terwijl we in de regels 3 en 4 van de eerste strofe een vorm van dubbelrijm tegenkomen. Het ´Kyrieleis´ waarmee elke strofe eindigt, verraadt de herkomst.

Inhoud

Op kernachtige wijze brengt het lied het mysterie van Pasen onder woorden en betrekt degenen die het zingen bij het paasgebeuren. In de navolging van Christus moeten ook wij het kruis dragen (strofe 2) Door de verrijzenis van Christus is de dood vernietigd. We mogen vrolijk zijn omdat Christus ons verlost (strofe 5).
De eerste regels van de strofen 3, 4 en 5 vatten als het ware een passage van het Apostolicum samen: Jezus Christus, geleden, gestorven, begraven, neergedaald in het rijk van de dood, opgestaan uit de dood.
Elke strofe eindigt met ‘Kyrieleis’ zoals oorspronkelijk in de versie van de twaalfde eeuw. Het gehele lied wordt afgesloten met driemaal ‘Halleluja’. Zie hiervoor de toelichting bij de melodie.

Strofe 1

De eerste regel bevat het hele bericht van Pasen in een notendop: Christus is opgestanden (= opgestaan). Toch wordt pas in de laatste strofe expliciet gezongen over Christus’ verrijzenis uit de dood. In strofe 1 is Christus ontkomen aan de handen van zijn moordenaars. Dat is reden om vrolijk te zijn, in de zin van opgewekt. De opgestane Christus is een bron van troost voor ons. In de volgende strofen wordt onder woorden gebracht wat die troost inhoudt.

Strofe 2

In deze strofe wordt iets over ons gezegd in relatie met Christus. We zijn allen (‘Al’) gevangenen van God. Dit leidt ertoe dat ons verlangen uitgaat naar Christus. Met Hem verbonden zijn houdt in dat ook wij het kruis moeten dragen. Hijzelf roept daartoe op (Matteüs 16,24, par). Door ons kruis op te nemen volgen wij Christus. Daarin schept Hij behagen. In de volgende strofen worden motieven genoemd waarom het goed is om die weg te gaan.  

Strofe 3

Het lijden van Christus is van betekenis voor ons. Zijn lijden was een strijd ten bate van ons tegen de vijand die ons belaagt. Deze vijand heeft hier een naam gekregen: de dood. Daarbij kan ook gedacht worden aan alles wat met de macht en de sfeer van de dood te maken heeft. Christus heeft de dood verslonden. Bij dat laatste resoneert 1 Korintiërs 15,54; Jesaja 25,8 en Openbaring 21,4.

Strofe 4

Deze strijd tegen de vijand krijgt in deze strofe een gezicht. Opmerkelijk is het woord ‘nedergestegen’ in de eerste regel. Nederdalen ligt voor ons gevoel meer voor de hand. In de tijd van ontstaan schijnt deze term niet ongebruikelijk te zijn. Hij is voor ons allen ‘een Medicijn’ tegen de dood en de doodse machten. Het woord ‘Medicijn’ is een merkwaardige titel die aan Christus gegeven wordt. In dat woord is het genezende en heel makende werk van Christus samengevat

Strofe 5

De bevrijding die Pasen teweegbrengt, wordt in de laatste twee regels bezongen. De dood mag geen naam meer hebben. Het is uit met zijn macht. Christus neemt ons mee in zijn bevrijding. Hij ‘verlost ons al te saam’.
Het Kyrieleis dat de vorige strofen steeds afsloot, gaat nu over in een driemaal herhaald ‘Halleluja’.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied is geschikt voor de viering van Pasen in de kerk of thuis. Het zou bij een paasspel of ook los daarvan buiten de muren van de kerk kunnen klinken als proclamatie van het paasmysterie.

Auteur: Jan Groenleer

Bron

Florimond van Duyse, Het oude Nederlandsche lied, deel 3, Den Haag/Antwerpen 1907, 2168 (klik hier voor digitale weergave, geraadpleegd 13-01-2023)


Melodie

Een bijzonder paaslied

Het lied ‘Christus is opgestanden’ is nog voor de elfde eeuw in Duitssprekende landen ontstaan. ‘Christ ist erstanden’ is daar misschien het oudste volkslied, gezongen tijdens de liturgie. De eerste strofe werd volgens een liturgische orde van dienst van het bisdom Salzburg rond 1100 al gezongen om het heilig Kruis te vereren (Bibliotheek Universiteit van Salzburg Codex MII6. Historisch-Kritisches Liederlexikon des Deutschen Volksliedarchivs). Het werd populair en wordt ook in onze landen graag gezongen met velerlei tekst- en melodievariaties, zoals bijvoorbeeld het bekende ‘Christ lag in Todesbanden’ (Liedboek 618) op tekst van Martin Luther. Zie ook Liedboek 613 en 616a.

Vorm

Het lied is dankzij zijn gebruik in de liturgie en in de volksliedcultuur bijzonder qua vorm. Het werd na zijn ontstaan vooral gezongen in letterlijke samenhang met de aloude gregoriaanse paassequentie ‘Victimae paschali laudes’, waaraan het zijn melodie ontleende (zie hierna). Met name de eerste strofe werd regel voor regel verweven met die van ‘Victimae…’. In zijn uitstekende en heldere commentaar bij gezang 211 in het Liedboek voor de kerken geeft Jan van Biezen een mogelijke reconstructie (vergelijk Een compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken, Amsterdam 1977, kolom 526-527):

clerus:
volk:
clerus:
volk:
clerus:
volk:
clerus:

volk:
clerus:
volk:
clerus:
volk:

Victimae paschali laudes immolent Christiani
strofe 1: Christus is opgestanden…
Agnus redemit oves … peccatores.
strofe 2: Al zijn wij Gods gevangen…
Mors et vita … regnat vivus.
strofe 3: Christus heeft geleden...
Dic nobis ... vidisti in via
Sepulchrum Christi viventis ... resugentis.
strofe 4: Christus is nedergestegen...
Surrexit Christus ... in Galilea
strofe 5: Christus is nu verrezen...
Scimus Christum .... miserere!

Alleluia.

Apel Codex (±1500)

Ook de ritmische en melodische variaties in de verschillende bronnen van dit lied hangen samen met zijn gebruik in de volkscultuur buiten de liturgie. Zo wordt het in Nederland sinds mensenheugenis vooral gezongen in het vlakbij het Duitse taalgebied liggende Twente, waar tot op de dag van vandaag met name in Ootmarsum op paaszondag een groep mannen (de ‘kerels’) onder het zingen van dit lied door de straten en rond de ‘niendeur’ van de boerderijen trekt (‘vlöggelen’):

Op den morgen van den Eersten Paaschdag komt de Paaschcommissie weer op de Paaschwei samen en heft daar het oude lied ‘Christus is opgestanden’ aan. Zingende trekken zij de straten door, gevolgd door meerdere burgers. Tegen tien uur komen zij op het Marktpleintje samen, zingen alhier met de aldaar verzamelde kerkgangers het lied waaraan ze bezig zijn en gaan allen ter Hoogmis... Na het Lof wordt door alle kerkbezoekers, begeleid met vol orgel, het ‘Christus is opgestanden’ in de kerk gezongen’ (aldus de anonieme brochure Het Vlöggelen, blz. 7).

Volgens Jan van Biezen is de ‘Twentse’ melodie in de loop der jaren van gedaante veranderd (Een compendium…, kolom 527; op blz. 105 van zijn Beknopte geschiedenis van het kerklied (Groningen 1939) geeft dr. G van der Leeuw een enigszins afwijkende versie):
Ook het gebruik van het ‘refrein’ (‘Halleluja’) hangt met deze volkstraditie samen. Het werd waarschijnlijk na elke strofe gezongen. Zie Gezangen voor Liturgie nr. 414, waar de strofes worden afgesloten met het halleluja-refrein, terwijl in Liedboek 616 wordt aangesloten bij de oude twaalfde-eeuwse tekstversie, met ‘kyrieleis’ aan het einde van elke strofe. Het gezang is inderdaad een leis (= de strofen eindigen met ‘Kyrieleis’). Een leis is onder andere een liturgisch volkslied dat in de middeleeuwen werd gezongen na de intredezang (introïtus) ter vervanging van de aanroepingen van het Kyrie eLEISon.    

Analyse

Christ ist erstanden steunt zoals al vermeld melodisch op de gregoriaanse paassequentie ‘Victimae paschali laudes’ (Liedboek 615). Zie hier het begin, vergeleken met dat van ‘Victimae’ en ‘Christ lag in Todesbanden’.
Dit bewijst dat de melodie stamt uit de tijd van het zogenoemde Karolingische gregoriaans (vanaf ongeveer de negende eeuw), toen de melodie daarvan niet meer primair steunde op het melodisch recitatief (het ‘vieux fonds’) maar op de drie melodische hexachorden (‘toonladders’ van zes tonen): naturalis (do-la), durum (sol-mi) en molle (fa-re, met sibemolle). Wie Liedboek 616 bewust zingt, zal bemerken dat er in de strofe duidelijk tussen de hexachorden wordt gewisseld:
- regel 1: hexachordum durum; de melodie ligt ‘hoog’ en eindigt op de tweede toon van het hexachordum
- regel 2: hexachordum naturale; de melodie daalt een kwint, ligt duidelijk lager en eindigt opnieuw op de tweede toon van het hexachordum.
- regel 3: hexachordum molle; nu stijgt de melodie weer en eindigt zij op de derde toon van het hexachord.
- regel 4-5: hexachordum naturale; de melodie ligt weer laag en sluit wederom af op de tweede toon van het hexachord.
- ‘Halleluja’: de drie halleluja’s staan achtereenvolgens in het hexachordum durum, molle en naturale.
Merk op dat de omvang van de eerste regel een kwart is, die van de tweede en kwint en die van de derde een sext.

De Nederlandse hymnoloog Louis Krekelberg heeft in een onuitgegeven studie overtuigend aangetoond dat de twee noten aan het begin van de eerste strofe (boven ‘Christus’) volgens alle oude handschriften eigenlijk la-sol moeten zijn, dit omwille van het tekstaccent op ‘Chrís-tus’. Ten slotte is het de vraag in hoeverre ‘Victimae’ in enigerlei vorm ten grondslag heeft gelegen aan menig kerkelijk paaslied. Zie de vele paasliederen in Liedboek. Musicus Martin Luther gebruikte de melodie gevarieerd voor een eigen liedtekst. Zie Liedboek 618: ‘Christ lag in Todesbanden’. De melodie van psalm 80 uit het Geneefse Psalter is ook in sterke mate geïnspireerd op ‘Victimae’, Zie de bespreking door Jan Smelik van deze melodie Liedboek 80).

Auteur: Anton Vernooij