Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

255 - Gij volgt ons uit Jeruzalem


Van de Emmaüsgangers


Tekst

Ontstaan en verspreiding

De eerste publicatie van dit lied is te vinden in het deeltje ‘Paaskring’ van De adem van het jaar (1962, blz. 210), waarbij de tekst geplaatst is op de melodie ‘Christe die du bist dach end licht’ (1640; zie Liedboek 239). In de volgende decennia krijgt het lied in tal van liedboeken een plaats, zowel protestantse als rooms-katholieke. Met de melodie uit 1640 vinden we het onder andere in Liedboek voor de kerken (1973, gezang 72), Bavoliedboek (1979, nr. 232), Gezangen voor Liturgie (editie 1996, nr. 609) en Laus Deo (2000, blz. 898).
In enkele rooms-katholieke bundels wordt de tekst gezongen op gregoriaanse melodieën: ‘Te lucis ante terminum’ in Abdijboek (v.a. 1981, Varia 142a) en Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 444) en ‘Aurora lucis rutilat’ in Abdijboek (Varia 142).
Het Oud-Katholiek Gezangenboek (1990, nr. 539) koppelde de tekst aan de melodie ‘Lobsinge heut’, o Christenheit’ uit een liedbundel die de Duitse componist Moritz Brosig (1815-1887) in 1861 uitbracht.
Voor het Liedboek werd de melodie van Jan Pasveer gekozen (zie melodietoelichting). In het lieddeel van de uitgave In wind en vuur (2023, nr. 265) is de melodie van Jan Pasveer en de melodie uit 1640 te vinden.
Oorspronkelijk telde het lied drie strofen, zoals nog te zien is in de twee liedverzamelingen van Barnard: De tale Kanaäns (1963, blz. 50), maar ook weer in Verzamelde liederen (1986, nr. 40). In In wind en vuur is de teksteditie volgens Verzamelde liederen gevolgd. Wat nu de derde strofe is, komt sinds het Liedboek voor de kerken in liedbundels voor. De dichter doet in zijn toelichting in Een compendium (1977, k. 269) hierover geen melding.

Inhoud

Een lied over een ritueel

In dit lied bezingt Barnard de eerste opvoering van een ritueel, de eerste opvoering na de instelling van het avondmaal of de mis. Twee teleurgestelde twijfelaars, onderweg naar huis na een enorme tegenvaller, lopen een stuk samen op en breken dan thuis het brood met een betrokken voorbijganger. Eerst wordt er gelezen, in strofe 1, de voorbijganger, die de voorganger wordt, legt het geschrevene uit. En daarna is er de tafel, in strofe 2, waar het brood gebroken wordt. In de laatste strofe van dit lied wordt een reis genoemd, met een niet geringe hint naar de laatst denkbare reis. Die men dan door woord en tafel getroost ondernemen kan.
Een ritueel, de vorm, een gedeeld stuk brood, bewaart een wereld aan gedachte en troost, voor wie het kan zien. Zoals de vorm, de precieze rijmende vorm van een liedje bijvoorbeeld, een gedachte bewaart.
Met de verrezen Christus in ons midden is het breken van het brood nooit ver weg. Ons eigen huis is vol van zijn aanwezigheid. Over de noodzaak om Schrift en Tafel, woord en teken, avondmaal en eucharistie, gedachtenis en lofzegging bij elkaar te denken, met elkaar te doen, heeft Barnard een en andermaal geschreven. ‘Altijd heeft het geloof in dit messiaanse mysterie voortaan het brood en het woord samengevat. De dienst die de Christenen houden is een dienst van de heilige Schrift en een dienst van de heilige Tafel, gemeenschap van taal en van teken, van woorden en brood’ (Willem Barnard, Binnen de tijd: Het zinsverband der liturgie. Haarlem/Hilversum, z.j. [1964], blz. 80).

Strofe 1 en 2

Doordat Barnard het in alle strofen van dit lied heeft over ‘ons’ (eerste persoon meervoud), wordt het verhaal van de Emmaüsgangers (Lucas 24,13-35) betrokken op degenen (wij) die het lied lezen of zingen – Christus volgt ook ons en is ook onze gast. Dat kan, omdat Christus waarlijk is opgestaan!
Wanneer in onze vieringen de Schriften opengaan, spreekt Christus ons aan als het scheppende Woord van den beginne (strofe 1, regel 4). En wanneer in ons eigen huis de maaltijd wordt gevierd, is Christus ook bij ons (strofe 2, regel 4).

Strofe 3

In de derde strofe keert het verhaal van de Emmaüsgangers weer terug. Met Lucas 24,29 wordt de indringende bede uitgesproken: ‘blijf in ons midden, wees nabij’ (regel 2). De derde regel, ‘steek Gij ons dorre hart in brand’, is te herleiden tot Lucas 24,32. De vierde regel (‘al zijn wij traag door onverstand’) gaat terug op het gesprek tussen de twee en de onbekende derde, waarbij de laatste zegt: ‘O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben!’ (Lucas 24,25; NBG 1951).

Strofe 4

De laatste strofe past het goede bericht van de nabijheid van Christus als reisgenoot en metgezel toe op onze levensweg. ‘Het wordt daarbij toegespitst op de uitgang van ons leven. De bijzonderheid uit Lucas 24,29, het is bij de avond en de dag is gedaald, geeft daar aanleiding toe. Ook Henry Francis  Lyte in zijn lied ‘Abide with me’ (Liedboek 247) is van die tekst en dit verhaal uitgegaan: ‘fast falls the eventide’ betekent voor de doodzieke Lyte de invallende nacht over zijn eigen leven’ (Compendium, k. 269).

Liturgische bruikbaarheid

Voor Barnard is dit lied voor alles een avondhymne. Het is ook een lied voor in de paasweek.
In de derde strofe reikt het lied naar de grenzen van het leven. De Heer is de ‘laatste reisgenoot’ en ‘metgezel’. Hier treft het lied de toon van het avondgebed, zoals de lutherse traditie het avondgebed van Georg Christian Dieffenbach (1822-1901) bidt (zie Liedboek 202). Zo is dit lied avondlied, paaslied én een lied bij het levenseinde.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar, Menno van der Beek en Nico Vlaming aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel III, 931-932) met een aanvulling van Pieter Endedijk.


Melodie

Er is één originele melodie bij deze tekst van Barnard geschreven: de melodie van Jan Pasveer (1933-2005). Maar die is pas in 2013 voor het eerst bij deze tekst in een liedbundel geplaatst. In het Liedboek voor de kerken (1973) werd zij als gezang 73 de partner van het andere lied over de Emmaüsgangers: ‘De Heer is onze reisgenoot’, een tekst van Jaap Zijlstra (1933-2015), Liedboek 646. Bij Barnards tekst kwam in 1973 de melodie van ‘Christe die du bist dach end licht’ (zie Liedboek 239), een zinvolle melodiekeuze volgens de dichter (Verzamelde Liederen blz. 396), omdat het avondlied ‘De nacht, de moeder van de rust’ van Jacobus Revius (1586-1658) ook refereert aan Lucas 24,29 en ook deze melodie heeft (Liedboek voor de kerken gezang 386).

De redactie van het Liedboek vond het toch zinvol om de fraaie melodie van Jan Pasveer ook bij Barnards tekst te plaatsen, waarvoor zij geschreven was ten behoeve van een zanggroep in Heemstede toen dit lied aan de orde was. De melodie in f-mineur heeft het karakter van een rustig gaande beweging, uitbeelding van het ‘volgen’ (strofe 1) en het ‘gaan’ (strofe 2). De componist gebruikt alleen kwartnoten. De melodie daalt in de eerste regel van de dominant c” naar de dominant c’: een uitbeelding van het afdalen uit Jeruzalem naar Emmaüs? De tweede regel beantwoordt deze dalende beweging met een stijgende. De derde regel lijkt een melodiecitaat te zijn van de tweede regel in het avondlied ‘O Heer mijn God, ook deze nacht’ met de beroemde melodie van Thomas Tallis (1505-1585), zie Liedboek 243. Hier bereikt de melodie haar hoogste punt (des”). De slotregel cirkelt rond de grondtoon f’, nu ook weer tussen de dominant c” en de dominant c’, en is een variant op de eerste regel, hier echter zuiver pentatonisch omdat de g’ en de des’ worden ontweken. De melodie straalt rust uit en zo moet het lied ook gezongen worden: in een 4/4-maat en niet in een 2/2-maat!

Auteur: Pieter Endedijk